Venster op de negentiende eeuw; of, een leven lang leren met Bouvard en Pécuchet

Door Daan Wegener

Bouvard et Pécuchet (1881), Flauberts onvoltooide roman over twee mannen van middelbare leeftijd die zich toeleggen op een leven lang leren, biedt een uniek venster op de negentiende eeuw.  Het is tegelijkertijd een miniatuur van de negentiende-eeuwse wetenschap, een lachspiegel waarin alle kennis verdraaid wordt, en een serieuze reflectie op contemporaine intellectuele ontwikkelingen.

Het ‘verhaal’ van Bouvard et Pécuchet is vrij eenvoudig. Twee kopiisten van middelbare leeftijd, komen elkaar op een hete zomerdag tegen. Een hechte vriendschap is snel gesloten. Pécuchet erft van een ‘oom’ (het blijkt zijn vader te zijn) en van dat geld besluiten zij zich samen terug te trekken op het platteland. Ter voorbereiding bestuderen ze de landbouwkunde. Hun agrarische ondernemingen lopen door onkunde en omstandigheden op mislukkingen uit. Daarom verdiepen ze zich vervolgens in meteorologie. Maar ook dat mag niet baten. Zo rollen ze van de ene wetenschap in de andere. Hun landbouwprojecten zijn ze snel vergeten.  Wel verdiepen zij zich achtereenvolgens in scheikunde, anatomie, fysiologie, geneeskunde, hygiëne, astronomie, microscopie, zoölogie, geologie, evolutietheorie, archeologie, geschiedenis,  geschiedfilosofie, literatuur, grammatica, esthetica, politieke theorie, mesmerisme, spiritisme, metafysica, natuurlijke theologie, Bijbelstudies, pedagogiek en zelfs science fiction. Net als Faust komen Bouvard en Pécuchet tot de conclusie dat ze van een leven lang leren niets wijzer zijn geworden. Uiteindelijk hervatten ze hun oude werkzaamheden: ‘copier, comme autrefois‘.[1]

De grote diversiteit aan onderwerpen maakt Bouvard et Pécuchet tot een miniatuur van de negentiende-eeuwse wetenschap. Zestien pagina’s over geneeskunde bevatten alleen al referenties naar meer dan honderd boeken, zo schrijft Flaubert in 1877 aan een vriendin. Voor de hele roman heeft hij naar eigen zeggen 1500 studies geraadpleegd. Het geheel bestaat vrijwel compleet uit citaten.[2] Bouvard et Pécuchet is een omgevallen boekenkast, ‘une espèce d’encyclopédie critique en farce’, en een goudmijn voor wetenschapshistorici.[3]

Lachspiegel

Bouvard et Pécuchet is niet alleen een miniatuur, maar ook een lachspiegel. In de roman wordt wetenschappelijke kennis steeds weergegeven door de bril van twee leken. Hun onbegrip voor wat ze lezen, dat onder meer tot uiting komt in hun kritiek op wetenschap, werkt op de lachspieren. Ze snappen bijvoorbeeld niet hoe één zuurstofatoom een verbinding kan aangaan met twee waterstofatomen, zonder zelf in tweeën te splitsen – wat in tegenspraak is met het idee van (ondeelbare) atomen. Bouvard en Pécuchet nemen de wetenschap letterlijk. Blind voor nuance, struikelen ze steeds weer over tegenspraken. De dorpspriester probeert het mysterie van de heilige drie-eenheid aan ze uit te leggen door een vergelijking te maken met een driehoek. Maar, vragen Bouvard en Pécuchet, de drie zijden van de driehoek zijn toch niet elk de driehoek?

Giraud_Flaubert
Flaubert

Ze experimenteren op zichzelf en anderen. Daarbij is een scatologisch element prominent aanwezig. Pécuchet vergelijkt het gewicht van zijn voedsel met dat van zijn uitwerpselen. Bouvard stapt met een thermometer in bad om te controleren of spierinspanning de temperatuur van het water doet stijgen. Dieren ontkomen niet aan hun experimenteerlust. Ze proberen ‘monsters’ te creëren door geiten en schapen te kruisen. Een hond die toevallig langsloopt, wordt gebruikt als proefdier. Door naalden in zijn ruggenmerg te steken, proberen Bouvard en Pécuchet dierlijk magnetisme aan te tonen. Maar geen van de bloederige naalden trekt vervolgens ijzervijlsel aan. Wel slagen ze erin een opgezwollen koe te genezen van een opgeblazen gevoel. Nadat de koe is ‘gemagnetiseerd’, komt de grote boodschap eruit. ‘Ce n’était pas l’effet de l’imagination, certainement.'[4]

De verbeeldingskracht heeft evenwel een grotere invloed op Bouvard en Pécuchet dan ze denken. Tijdens een geologische expeditie langs het strand bespreken ze de mogelijkheid van periodieke catastrofes. Pécuchet legt uit dat hoewel de aarde geleidelijk afkoelt het centrale vuur van de aarde nog altijd kan uitbarsten. Vulkanische activiteit en aardbevingen komen vooral voor in de kustgebieden en kunnen hele continenten vernietigen. Bouvard voelt de grond onder zijn voeten al trillen, en ziet Europa al in de afgrond verdwijnen. In paniek zet hij het op een rennen en beklimt de dichtsbijzijnde rotswand.

Zo gaat het in Bouvard et Pécuchet minder om de wetenschap dan om de bril waardoor die wetenschap wordt bekeken. Bij het lezen moet je hier rekening mee houden. Carlo Ginzburgs beroemde The Cheese and The Worms biedt in dit opzicht interessante aanknopingspunten. In deze complexe studie probeert Ginzburg de kosmologie van een zestiende-eeuwse molenaar, genaamd Menocchio, te achterhalen. Daarvoor analyseert Ginzburg onder andere de vele boeken die Menocchio las, of liever de manier waarop Menocchio deze boeken las: ‘More than the text, then, what is important is the key to his reading, a screen that he unconsciously placed between himself and the printed page: a filter that emphasized certain words while obscuring others, that stretched the meaning of a word, taking it out of its context, that acted on Menocchio’s memory and distorted the very words of the text.'[5] Bij Bouvard en Pécuchet is dat ook zo: hun bêtise verdraait namelijk alles wat ze lezen. Ginzburg wijst er verder op dat het taalgebruik van Menocchio letterlijk moet worden genomen.[6] Bouvard en Pécuchet delen zijn literal-mindedness.[7] Vandaar hun eerder genoemde onbegrip voor uiteenlopende onderwerpen als chemische verbindingen en de heilige drie-eenheid.

Reflectie

Naast een miniatuur en een lachspiegel is Bouvard et Pécuchet ook een serieuze reflectie op wetenschap. Bij nadere bestudering blijkt er vaak wel wat te zitten in de kritische opmerkingen van Bouvard en Pécuchet. Ze bestuderen geologie, maar hebben moeite met de naamgeving van geologische strata: ‘La nomenclature les irritait. Pourquoi devonien, cambrien, jurassique, comme si les terres désignees par ces mots n’étaient pas ailleurs qu’en Devonshire, Cambridge, et dans le Jura?'[8] Het citaat zou niet hebben misstaan in Martin Rudwicks The Great Devonian Controversy. Wetenschapshistorici zoals Rudwick zijn immers al decennia gefascineerd door de vraag hoe lokale kennis een globaal karakter aan kan nemen. Daarbij staan ook wetenschappelijke naamgeving en terminologie in de belangstelling. De naïef-kritische vragen van Bouvard en Pécuchet bevatten wel vaker een kern van waarheid. Over het gewone volk schrijft Blaise Pascal in zijn Pensées: ‘La vérité est bien dans leur opinions, mais non pas au point où ils se figurent.'[9] Ze hebben weliswaar gelijk, maar niet om de juiste redenen.

Tot slot valt Bouvard et Pécuchet te zien als een commentaar op de spectaculaire ontwikkelingen in de negentiende-eeuwse wetenschap, met name de dubbele beweging van schaalvergroting en specialisatie. Bouvard et Pécuchet laat namelijk op twee manieren zien dat het niet langer mogelijk is om alle vakgebieden te overzien. Ten eerste slagen Bouvard en Pécuchet er niet in zich ook maar in één vakgebied echt te bekwamen. Hun begrip blijft volledig aan het oppervlak. Ten tweede, en dit is misschien wel het meest confronterende aspect van de roman, bezitten Bouvard en Pécuchet in de breedte meer kennis dan wij. Als lezers zijn wij in het beste geval specialisten, met een algemene kennis die niet veel dieper en zeker niet breder is dan die van Bouvard en Pécuchet. Alleen Gustave Flaubert lijkt het geheel  nog te kunnen overzien. Maar de roman heeft hij niet voltooid.

o-o-o

Met dank aan Leonieke Vermeer en de redactie voor hun commentaar op een eerdere versie. Voor meer informatie over wetenschap in Bouvard et Pécuchet, zie: http://flaubert.univ-rouen.fr/revue/revue4/


[1] G. Flaubert, Oeuvres, vol. 2 (Parijs 1952) 987. Cursief in origineel.

[2] G. Flaubert, Correspondance, vol. 5 (Parijs 2007 ) p. 260, p. 796-7.

[3] G. Flaubert, Correspondance, vol. 4 (Parijs 1998) p. 559.

[4] G. Flaubert, Oeuvres, vol. 2 (Parijs 1952) p. 888.

[5] C. Ginzburg, The Cheese and the Worms. The Cosmos of a Sixteenth-Century Miller (Baltimore 1992) p. 33.

[6] Ibid., p. 30. Dit ‘filter’ herleidt Ginzburg vervolgens tot een eeuwenoude orale cultuur.

[7] Zie Flauberts korte verhaal Un Coeur Simple voor meer aandoenlijke voorbeelden van literal-mindedness.

[8] G. Flaubert, Oeuvres, vol. 2 (Parijs 1952) p. 787. Vertaling ‘[En bovendien] irriteerde de terminologie hen. Waarom Devonisch, Cambrisch en Juralagen, alsof de met die woorden aangeduide soorten aarde alleen in Devonshire, in de buurt van Cambridge en in de Jura voorkwamen?’ G. Flaubert, Bouvard en Pécuchet (Amsterdam 1988) p.110.

[9] B. Pascal, Oeuvres Complètes II (Parijs 2000) p. 568. Vertaling: ‘De waarheid ligt wel in hun opvattingen, maar niet op het punt dat zij zich voorstellen.’ B. Pascal, Gedachten (Amsterdam 1997) p. 40.