Wetenschap als instrument van politieke verzoening en modieus koningschap. Charles II en de Royal Society

Door Gijs Rommelse

Na een drukke dag met tal van activiteiten dineerde Samuel Pepys, één van de belangrijkste ambtenaren van de Engelse admiraliteit, op woensdagavond 14 november 1666 in de Pope’s Head, een bekende herberg in het hart van Londen. In zijn later beroemd geworden dagboek noteerde hij dat één van zijn tafelgenoten, de prominente medicus dr. William Croone, hem had geïnformeerd over een experiment dat eerder die avond had plaats gehad in Gresham College. Hier kwam de Royal Society of London gewoonlijk bijeen. Het gezelschap was die avond getuige geweest van ‘a pretty experiment of the blood of one dogg let out, till he died, into the body of another on one side, while all his own run out on the other side. The first died upon the place, and the other very well, and likely to do well’. Deze opzienbarende bloedtransfusie ‘did give occasion to many pretty wishes, as of the blood of a Quaker to be let into an Archbishop, and such like; but, as Dr. Croone says, may, if it takes, be of mighty use to man’s health, for the amending of bad blood by borrowing from a better body’, aldus Pepys.[1]

Gresham1740
Gresham College anno 1740.

Officieel dateerde de Royal Society uit november 1660, toen een gezelschap van twaalf geleerden na afloop van een lezing in Gresham College door de beroemde anatoom, wiskundige en architect Christopher Wren besloot ‘a Colledge for the Promoting of Physico-Mathematicall Experimentall Learning’ op te richten. Maar eigenlijk waren de wortels van de Royal Society ouder. Al sinds 1645 kwamen namelijk op verschillende plaatsen in Londen en Oxford met enige regelmaat groepen natuurfilosofen bijeen om te delibereren over hun onderzoek. Over de precieze oorsprong van de Royal Society verschillen de meningen. In ieder geval kwamen de fellows in de zomer van 1661 bijeen om te praten over de vraag of de Society een officieel charter moest aanvragen bij koning Charles II.[2] Met een dergelijk door de vorst verleend privilege zouden de heren hun wetenschappelijke bevindingen mogen publiceren. Bovendien zouden ze waarschijnlijk minder kwetsbaar worden voor pressie uit meer behoudende kringen, die hun experimenten wellicht zouden afkeuren of zelfs willen laten verbieden.[3]

CharlesII
Charles II door John Michael Wright

Charles II was na de definitieve nederlaag van de royalisten tijdens de Engelse Burgeroorlog in 1651 gevlucht naar het Europese vasteland en had daar tandenknarsend gewacht op een kans de troon van zijn door de republikeinen geëxecuteerde vader te heroveren. Hij kwam uiteindelijk in 1660 op tamelijk miraculeuze wijze aan de macht. De geduchte Lord Protector Oliver Cromwell was in 1658 gestorven en diens zoon Richard kon de druk van regeringsverantwoordelijkheid niet aan. Hierdoor was het republikeinse regime in 1659 geïmplodeerd en hadden het Parlement en de legertop Charles uiteindelijk verzocht uit ballingschap terug te keren. Eenmaal thuis en gekroond deed hij er alles aan de strijdende partijen uit de Burgeroorlog met elkaar te verzoenen. Zo schonk hij iedereen vergiffenis, behalve de rechters die destijds het doodvonnis van zijn vader hadden ondertekend, en bedeelde hij zowel zijn oude politieke vrienden als ook voormalige vijanden rijkelijk met titels, landgoederen, functies en sommen geld.[4] Het verlenen van een koninklijk charter aan het gezelschap van natuurfilosofen en het optreden als formele beschermheer van de wetenschappen paste volledig in deze verzoeningspolitiek, terwijl zijn nog prille koningschap ook nog eens een aura van beschaving en moderniteit verleende. Op 15 juli 1662 werd zijn koninklijke patronage over de Royal Society formeel bekrachtigd door voorlezing van het charter.[5]

Scheveningen
Op 2 juni 1660 vertrok Charles II vanaf het Scheveningse strand richting Londen. Schilderij van een onbekende artiest.

Door zich te verbinden aan de Royal Society etaleerde Charles nadrukkelijk zijn soevereiniteit over alle Engelsen, Schotten, Ieren en Welshmen. Onder de twaalf stichters bevonden zich namelijk enkele voormalige aanhangers van Cromwell. Zo was de wiskundige John Wilkins, die in 1668 in zijn An Essay towards a Real Character, and a Philosophical Language een aanzet zou doen tot een universele taal voor wetenschappers, Cromwells zwager. De statisticus en econoom William Petty had Cromwell als ‘physician-general’ gediend tijdens diens militaire campagne in Ierland. Jonathan Goddard was chirurg geweest in het leger van de Lord Protector en had hem bijgestaan op zijn sterfbed. De chemicus Robert Boyle was nauwelijks politiek geëngageerd tijdens de Burgeroorlog en het zogenoemde Interregnum, maar had wel ruim geprofiteerd van Cromwells beleid om van Ieren geconfisqueerde stukken land aan Engelse kolonisten te geven. Onder de stichters van de Royal Society waren ook enkele royalisten. De wiskundige William Viscount Brouncker had goede banden met het hof en werd misschien wel daarom de eerste president van de Society. De Schotse militair, diplomaat en natuurfilosoof Robert Moray had Charles terzijde gestaan tijdens diens ballingschap en speelde een belangrijke rol in de totstandkoming van het charter. De astronoom Paul Neile had de oude koning Charles I gediend en had zich uit het politieke leven teruggetrokken nadat de republikeinen de Burgeroorlog in hun voordeel hadden beslist. Kortom, Charles’ patronage over de Royal Society was voor hem bij uitstek een middel om politieke bruggen te bouwen en zo het politieke fundament onder zijn troon te verstevigen.[6]

Sprat
Op de titelplaat van Thomas Sprats werk, The History of the Royal-Society of London, for the Improving of Natural Knowledge (Londen1667) wordt Charles II gevierd als een kampioen van de wetenschap.

Een tweede reden voor Charles om de Royal Society met een charter te steunen was om zijn koningschap de glans van beschaving en avant-gardisme te geven. Het was, zo halverwege de zeventiende eeuw, heel gangbaar voor de meer progressief ingestelde vorsten, edelen en leden van de gegoede burgerij om geïnteresseerd te zijn of te lijken in experimentele wetenschap. Prins Maurits van Oranje was in het verleden een prominente patroon van de toegepaste wiskunde geweest en had hier in militair opzicht de vruchten van geplukt. Prins Rupert van Rijnland, Charles’ eigen Duitse neef, experimenteerde met zogenoemde knapglaasjes: kleine glazen objecten die werden gevormd door gesmolten glas in koud water te gieten. Kortom, het was voor de elite modieus geïnteresseerd te zijn in wetenschap, zowel door middel van mecenaat als ook door het bijwonen van lezingen en door zelf experimenteren.[7] De reputatie van een renaissancistische homo universalis was voor een nieuw aangetreden vorst als Charles natuurlijk mooi meegenomen.[8]

Een derde reden om het charter uit te geven was Charles zijn oprechte interesse in de wetenschappelijke bezigheden van de Society. Zelf had hij inmiddels in Whitehall Palace de beschikking over een klein maar goed geoutilleerd laboratorium waar hij van tijd tot tijd alchemistische experimenten uitvoerde. Bovendien liet hij zich regelmatig door de fellows bijpraten over nieuwe inzichten en stuurde hij vaak dienaren naar Gresham College om zijn meest prangende vragen voor te leggen aan de geleerden. Overigens moet hierbij wel worden aangetekend dat hij nooit zelf een bijeenkomst van de Society bijwoonde. Hij liet het bij nominaal beschermheerschap, maar schonk wel regelmatig een geschoten hert voor het diner van de leden. Daar komt bij dat zijn interesse in het wel en wee van de Society afnam naarmate hij ouder werd. Hij ging steeds meer het gezelschap van zijn minnaressen boven dat van wetenschappers verkiezen en werd voornamelijk in beslag genomen door zijn eigen alchemistische activiteiten.[9]

Charles bleef tot aan zijn dood in 1685 patroon van de Royal Society. Al die jaren bleven edelen, welvarende ondernemers en hoge ambtenaren de experimenten, lezingen en discussies frequenteren. Hun blijvende interesse kunnen we wellicht ten dele verklaren met Norbert Elias´ civilisatietheorie, die stelt dat hogere klassen zich bewust van lagere klassen onderscheidden door bepaalde gedragingen of interesses te cultiveren en door zichzelf te spiegelen aan de beschavingskenmerken van een nog hogere klasse of van de vorst zelf. Dit gold in ieder geval zeker voor Pepys, die in zijn dagboeken nauwkeurig verslag doet van zijn talloze pogingen zich in de hogere kringen te begeven om zo aan sociaal gewicht te winnen. Daarnaast moet worden gewezen op de intellectuele bloei die de Society in de jaren 1670 en 1680 doormaakte; geleerden als Robert Hooke en met name Isaac Newton maakten er furore.[10] Zo kon het gebeuren dat Samuel Pepys, die in 1666 nog tijdens een maaltijd in de Pope’s Head smakelijk had horen vertellen over een opzienbarende bloedtransfusie op een hond en in 1684 als niet-wetenschapper tot voorzitter was gekozen om de financiën en administratie van de Society door te lichten, in 1687 vanwege deze functie de titelpagina van Newtons Principia Mathematica haalde.[11] Principia

 

o-o-o

Gijs Rommelse is docent geschiedenis aan het Haarlemmermeer Lyceum in Hoofddorp. Hij publiceerde onder meer The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). International raison d’état, mercantilism and maritime strife (2006) en A fearful gentleman. Sir George Downing in The Hague (2011).

 

 

[1] http://www.pepysdiary.com/diary/1666/11/14/

[2] David Ogg, England in the reign of Charles II (3e editie, Oxford 1961), 720-723.

[3] Claire Tomalin, Samuel Pepys. The unequalled self (Londen 2002), 254-255

[4] Ronald Hutton, The Restoration. A political and religious history of England and Wales 1658-1667 (Oxford 1986); J.R. Jones, Charles II. Royal politician (Londen 1987); Ogg, England in the reign of Charles II; Stephen Coote, Royal survivor. A life of Charles II (Londen 1999).

[5] G.N. Clark, The later Stuarts 1660-1714 Oxford 1934), 28-29.

[6] Over de oprichting van de Royal Society en de relatie tussen wetenschap en politiek-maatschappelijke orde handelt ook het beroemde boek Leviathan and the air-pump. Hobbes, Boyle and the experimental life van Steven Shaping en Simon Schaffer (Princeton 1985). In dit werk wordt de relatie met de Society echter niet zozeer vanuit perspectief van Charles II bezien.

[7] Clark, The later Stuarts, 28.

[8] Vgl. Coote, Royal survivor, 258.

[9] Ibidem; M.L. Wolbarsht, ‘Charles II, a royal martyr’, Notes and records of the Royal Society of London 16-2 (1961), 154-157; C.J.S. Thompson, Alchemy and alchemists (Toronto en Newton Abbot 2002), 146; Tomalin, Pepys, 254-255.

[10] Aardig op te merken in dit verband, is dat Nederlandse geleerden als Antoni van Leeuwenhoek met de Society correspondeerden over nieuwe wetenschappelijke vondsten, inzichten en experimenten. Zo schreef Van Leeuwenhoek in januari 1678 aan Robert Hooke dat Reinier de Graaf een soortgelijke bloedtransfusie op een hond had uitgevoerd als waar Pepys twaalf jaar eerder van had gehoord. Overigens had De Graaf nog wel tevergeefs geprobeerd met een injectie van koeienmelk de leeg gebloede hond te redden. Met dank aan Floor Haalboom voor deze verwijzing.

[11] Tomlinson, Pepys, 252.


Posted

in

Tags: