Paul de Kruifs Microbe Hunters : ‘the making of’ deel 1

Eerder schreef Noortje Jacobs een boeiend essay over de doktersroman Arrowsmith. Sinclair Lewis was de auteur, maar hij kreeg onmisbare steun van de bacterioloog Paul de Kruif, die kort daarvoor besloten had om wetenschapsjournalist te worden. Samen reisden ze in 1923 via de Caraïben naar London en bij aankomst was het skelet voor Arrowsmith klaar. Intussen groeide bij De Kruif het idee voor een eigen boek. Het moest dit keer gaan over de grote ontdekkers van de verwekkers van infectieziekten. Lewis gaf De Kruif veel aanwijzingen over de praktijk van het schrijven. In Londen en Parijs deed De Kruif onderzoek dat als basis diende voor verschillende hoofdstukken. Het uiteindelijk resultaat verscheen in Amerika als Microbe Hunters, in 1926. Al snel daarna, in 1927, kwam het in Nederland uit als Bacteriënjagers, figuren uit den strijd tegen het oneindig kleine.[1] In mijn aanstaande biografie van Paul de Kruif heb ik een hoofdstuk aan Microbe Hunters gewijd. Het wordingsproces van dat boek heb ik kunnen ontlenen aan de correspondenties die De Kruif voerde met (medisch) onderzoekers, dokters en schrijvers.[2] In twee delen presenteer ik ‘the making of’ De Kruifs bestseller op Shells & Pebbles.

‘Romance of Microbes’

Paul de Kruif was een kleinzoon van Nederlanders die in 1847 geëmigreerd waren naar Michigan en daar de plaatsen Holland en Zeeland stichtten. Als student en als jonge bacterioloog werkte hij onder diverse hoogleraren zoals zijn promotor Frederick Novy, die waren gevormd door de grote Europese biomedische wetenschappers Louis Pasteur, Robert Koch en Paul Ehrlich. Zij waren pioniers in de bacteriologie en immunologie en ontdekten ziekteverwekkende organismen of geneesmiddelen daartegen. Paul was als het ware een bacterioloog van de derde generatie. De verhalen van zijn leermeesters en begeleiders hebben ongetwijfeld bijgedragen aan de onderneming die hij in 1923 voorbereidde: het verhaal over de pioniers vertellen voor een groot publiek, dat was nog niet gedaan. Al in 1918, toen hij als militair het Institut Pasteur bezocht en “aan de voeten zat” van de grote bacterioloog van zijn tijd, professor Emile Roux (leerling van Pasteur en een vriend van Novy), had hij het idee gekregen om de levens van de eerste generatie prominente medische wetenschappers te populariseren.

En nu Lewis hem zo aanmoedigde om te schrijven en hem prees om zijn bijdragen aan Arrowsmith, zette Paul zijn plan door en deed, als Lewis hem niet nodig had, onderzoek in het British Museum Library, de Library of the Royal Society of Medicine, het College of Surgeons, en de Royal Society of London. Maar het was een risico: medische geschiedenis was een ongebruikelijk onderwerp in die tijd en Paul had geen idee hoe het ontvangen zou worden. Aan zijn vriend, de dan al bekende schrijver Henry L. Mencken schreef hij:

“I have started a new book, this time constructive! It is the story of microbes, hung on the lives of the fifteen or twenty men who have really developed this still rather alchemistic science. It will be for babes and sucklings…”[3]

Paul gebruikte het medische geschiedenishandboek van Mencken’s vriend dr. Fielding Garrison, maar zijn boek zou heel anders worden. Schrijver-dichter Clarence Day, eveneens een vriend van Paul, kreeg in diezelfde tijd een brief: “The tentative title is ‘Romance of Microbes’”.[4]

Sinclair-Lewis
Sinclair Lewis, met wie Paul de Kruif samenwerkte bij het schrijven van Arrowsmith

Dankzij Sinclair Lewis was het niet moeilijk een uitgever voor Pauls microbenroman te vinden. En dat terwijl Lewis’ eigen Arrowsmith nog lang niet klaar was. In Londen ontmoette Paul een van de uitgevers van Lewis, Don Brace. Hij las het plan voor het boek en kocht prompt de rechten voor een flink bedrag. En Lewis schreef vervolgens aan Dons zakenpartner Alf Harcourt op 7 juli 1923: “I hope the rest of you will agree with Don that Paul de Kruif’s story of microbes will make a good book. Personally I’m enthusiastic, and if you’d like I’ll back the financial obligation of the advance.” [5] Alf antwoordde vanuit New York bevestigend.

 Op zoek naar bacteriënjagers

Paul werkte samen met wetenschappers die geïnteresseerd waren in de geschiedenis van de bacteriologie om materiaal voor zijn boek te verzamelen. Een van de boeiende personen met wie Paul kennis maakte in Londen was de bioloog Clifford Dobell, een in zijn specialisme befaamd onderzoeker van eencellige organismen en Fellow of the Royal Society. Dobell was ook een kenner van de geschriften van Anthonie van Leeuwenhoek, die een wereld van animalcules opende met zijn microscoop en hij gaf Paul gelegenheid om het materiaal dat hij verzameld had te bestuderen. Niet geheel toevallig wijdde Paul zijn eerste hoofdstuk aan de Nederlander Van Leeuwenhoek.

Omslag van Microbe Hunters uit 1944
Omslag van Microbe Hunters uit 1944

Toen Paul een schets van zijn verhaal over de Delftse amateuronderzoeker aan Lewis te lezen gaf, riep die uit: “It’s magnificent, Paul; by God, you’re a writer.” Hij wees een heel belangrijk moment aan in het manuscript, waar Van Leeuwenhoek zijn dochter zijn ontdekking laat zien, en gaf Paul de raad “to soup it up.” Paul nam de uitdaging aan en vergeleek Van Leeuwenhoek met Alexander de Grote en Caesar. “You’ve got it,” riep Sinclair, maar waarschuwde tegelijk om zuinig met zulke “purple patches” om te gaan en ze kort te houden.[6]

Bioloog Dobell richtte Pauls aandacht ook op een actuelere ruzie over de ontdekking van de overbrenger valan de malariaparasiet Plasmodium. Aan het begin van de eeuw was een strijd losgebarsten tussen de Brit dr. Ronald Ross en de Italiaan dr. Battista Grassi over wie van hen de rol van bepaalde muggen in de overdracht van deze parasiet het eerst ontdekt had. Dobell stond aan de kant van Grassi. Hij wees Paul op de pas uitgekomen Memoirs van Sir Ronald (1923), die hij een verzameling leugens vond. Hij hielp Grassi zich te verdedigen tegen de beledigingen van Ross. Grassi was overigens ook niet op zijn wetenschappelijke mondje gevallen! Paul probeerde onpartijdig te zijn in zijn hoofdstuk, maar het verhaal zou een staartje krijgen, zoals zal blijken in deel 2.

Paul en Dobell werden uitgenodigd door Sir David en Lady Bruce. David Bruce was een dokter en avonturier die in Afrika tropische ziekten had bestudeerd en beweerde dat hij de ontdekker was van de tseetsee vlieg als overbrenger van de slaapziekte. Die ziekte wordt veroorzaakt door elegant bewegende bloedparasieten (Trypanosoma), een van de studieobjecten van Paul toen hij nog werkte aan in de Universiteit van Michigan. Een jaar later interviewde Paul Bruce tijdens een congres in Toronto, wat moest leiden tot een volgend hoofdstuk van zijn boek. Maar toen Bruce de drukproef las, was hij diep beledigd en deed zijn beklag bij Dobell over “a dirty little newspaper reporter in search of sensational copy for some disreputable –or at least unscientific- purpose.” Dobell deed zijn best om uit te leggen dat De Kruif een eerlijk doel had om medische wetenschap te populariseren. En hij las Paul de les:

“Do you realize that practically every man whose work you describe, would – if alive – have the same feelings toward you? You seem to me to have gone out of your way to be unkind to everybody. Some of them were better men than you (or me).”[7]

Inderdaad, sommigen voelden zich beledigd door Pauls benadering, maar anderen waren ervan gecharmeerd. Meer hierover in deel 2.

De Kruif koos als motto een uitspraak van de Amerikaanse classicus en dichter Edward Henry Blakeney (1869-1955)
De Kruif koos als motto een uitspraak van de Amerikaanse classicus en dichter Edward Henry Blakeney (1869-1955)

Paul ontmoette in Londen ook een bacterioloog met historische interesses: dr. William Bulloch, de latere schrijver van het bekende werk History of Bacteriology (1938). Deze was geïnteresseerd in de achttiende-eeuwse Italiaan Lazzaro Spallanzani, die de generatio spontanea van het leven ontkende. Bulloch stelde zijn materiaal aan Paul ter beschikking. Paul schreef zijn vriend Clarence Day over de voortgang van zijn hoofdstuk over Lazzaro:

“microbes, seen through the eyes of the lascivious, brilliant, versatile, rhetorical, mountain climbing Abbate Spallanzani, who at the end of his career of professoring and microbe hunting, became enamored of an Italian stage wench and retired with her to the country to devote himself to the study of poesy.”[8]

Wellicht beschouwde Paul, zelf geen toonbeeld van kuisheid, de “whore-hopping” Italiaanse geestelijke als een verwante geest.

In Parijs werd een tweede bezoek gebracht aan prof. dr. Emile Roux, directeur van het Institut Pasteur, die Paul al in 1918 zo had bewonderd. Hij eerde de Franse meester met een hoofdstuk over diens ontdekking van het dodelijke gif dat difteriebacteriën produceren. Roux was op zijn beurt een leerling van Pasteur, ook een groot voorbeeld voor Paul. Paul vroeg dan ook toestemming om de originele documenten van Pasteur te mogen bestuderen in de bibliotheek van het Instituut.

Roux
Professor Emile Roux, met opdracht aan de schrijver, in Microbe Hunters

Roux ondersteunde het idee om de verhalen van de mannen die belangrijke ontdekkingen hadden gedaan over infectieziekten van harte. Hij gaf Paul wel de raad om hen niet als helden te beschrijven en hen geen loftuitingen toe te zwaaien, want helden ontstonden volgens hem pas achteraf gezien. Paul zou hen moeten beschrijven als gewone mensen, soms dapper, soms kortzichtig, die moeite hadden om hun ideeën te bewijzen met hun dierexperimenten en bacteriekweken. Roux vermoedde wellicht dat Pasteur soms de geschiedenis in zijn voordeel had gemanipuleerd. En inderdaad, gravend in de logboeken en de publicaties van Pasteur ontdekte Paul hoe lichtgeraakt en onnauwkeurig grote onderzoekers konden zijn. In een brief aan Mencken gaf Paul zijn nieuwe, gepeperde visie op de heldenstatus van Pasteur:

“How the [medical] hierarchy will have pea hemmorhages [sic] when they observe Pasteur’s ass through the gray fog with which I shall surround him after removing his knickebockers! But don’t forget that I know he was a great man too –but not so goddamned holy that they have to burn incense to him every his [sic] birthday in that little shrine in the basement of l’Institut Pasteur.”[9]

Paul was een van de eersten die over Pasteurs fouten schreef, zoals het presenteren van andermans ideeën onder zijn eigen naam, het niet uitvoeren van een doorslaggevend experiment en zich dus baseren op onvoldoende bewijs. Een paar jaar eerder had Ethel Douglas Hume een boek gepubliceerd waarin zij al verschillende van Pasteurs fouten had beschreven, hoewel er geen aanwijzing is dat Paul het had gelezen.[10] In 1942 citeerde Pearson De Kruif uitgebreid in een artikel over Pasteurs plagiaat.[11] In 1995 schreef medisch historicus Gerald Geison een biografie over Pasteur op basis van zijn laboratoriumaantekeningen (die Paul ook had geraadpleegd), waarin hij diens wetenschappelijke vervalsingen aan de kaak stelde, zonder echter te refereren aan Microbe Hunters. Naast de vele loftuitingen was er slecht één (Russisch) commentaar dat Geison op de vingers tikte, vanwege het niet verwijzen naar De Kruifs (weliswaar mildere) kritiek van 70 jaar eerder.[12]

En passant onderzocht Paul in Parijs de documenten van de Rus Elie Metchnikoff, die ook in het Institut Pasteur had gewerkt en ontdekt had hoe vreemde elementen in het lichaam worden geneutraliseerd door fagocyterende bloedcellen. Ook dat leidde tot een hoofdstuk in zijn boek.

De al net zo boeiende geschiedenis van Robert Koch, beroemd om zijn ontdekkingen van o.a. de bacteriën die anthrax (miltvuur), tuberculose en cholera veroorzaken, kon niet worden gemist in de bundel verhalen. Ook voor Koch had Paul niet alleen maar lovende woorden: “Koch was an extremely grumpy, quiet, and restless man now; sad because of the affair of his consumption cure (which had killed a considerable number of people).”[13] Hij liet de –overbekende – misrekening van Koch om tuberculine als een geneesmiddel te gebruiken verder voor wat die was. Als vakman beschreef Paul hoe Koch uit een ziek orgaan bacteriën isoleerde in monoculturen, ze inspoot in proefdieren en weer dezelfde orgaanafwijkingen terugzag. Die bewijsprocedure is bekend geworden als de postulaten van Koch en ging als wetenschappelijke voorwaarde in de bacteriologie gelden. Paul beschreef hoe Koch voelde dat hij met zijn ontdekkingen het Duitse Keizerrijk een dienst bewees. Dat gevoel van nationalisme moest eenzelfde gevoel aan de Franse kant pareren, waar Pasteur zijn land op de wetenschappelijke kaart had gezet. Koch en Pasteur waren zeer menselijk in hun nationalistisch geharrewar, “all too human”.[14]

Op basis van grondig onderzoek beschreef Paul de Kruif zijn helden, maar legde hen ook verzonnen gesprekken in de mond. Hij had er plezier in om de zwakheden van de bacteriënjagers aan de kaak te stellen en tegelijk de bacteriologische waarheid aan de man te brengen. Toch vergde het wel enig niveau van de lezers om zijn verhalen te begrijpen, het was zeker geen leesvoer voor zuigelingen, zoals hij schertsenderwijs suggereerde. Toch, Pasteur en al die andere “death fighters” waren verbazend geschikt als “a new medical PR”, zoals duidelijk werd toen het blad The Country Gentleman enkele hoofdstukken voorpubliceerde. Maar voor de schrijver bleef het een avontuur: “The rest is going to contain some stuff absolutely too grotesque for any magazine.”[15]

Hoe Paul verder schreef aan zijn bestseller is te lezen in een vervolgverhaal op Shells & Pebbles.

o-o-o

Jan Peter Verhave is gepensioneerd parasitoloog van de afdeling Medische Microbiologie van het Radboud Medisch Centrum te Nijmegen. Hij promoveerde in 1975 op experimentele vaccinatie tegen malaria. Na zijn emeritaat volgde hij de mastercursus Medische Geschiedenis aan de Vrije Universiteit. Hij schreef daarna een biografie over de malarioloog Nicolaas Swellengrebel (The Moses of Malaria, Erasmus Publishing Rotterdam, 2011). Hij is honorary research fellow van het Van Raalte Institute, Hope College, Holland Michigan. Ook is hij leider van een studiegroep over de medische geschiedenis van Indonesië (jpverhave[at]hotmail.com).

Featured image: Portret van Paul de Kruif, getekend door Samuel J. Woolf, gepubliceerd in de New York Herald Tribune van 22 April 1928, p. 13

[1] Uitgevers: New York, Harcourt & Brace; Den Haag, H.P. Leopold (vertaald door dr. C. Easton).

[2] Jan Peter Verhave, A Constant State of Emergency: Paul de Kruif (1890-1971) and the health of Americans (Holland, Michigan, Van Raalte Press and Grand Rapids, Wm. Eerdmans Publishers, 2016).

[3] Brief De Kruif aan Mencken (1 juli 1923) H.L. Mencken Papers, New York Public Library.

[4] Brief De Kruif aan Clarence Day (1 juli 1923) Clarence Day Papers, New York Public Library.

[5] Harrison Smith, From Main Street to Stockholm; letters of Sinclair Lewis, 1919-1930. Harcourt and Brace, 1952.

[6] De Kruif, The Sweeping Wind, a Memoir. New York, Harcourt, Brace, and World, 116.

[7] Brief Dobell aan De Kruif (25 juni 1926) Paul de Kruif map, Holland Museum Archives, Holland, Michigan.

[8] Brief De Kruif aan Clarence Day (5 oktober 1924) Clarence Day Papers, New York Public Library.

[9] Brief De Kruif aan Mencken (4 oktober 1924) H.L. Mencken Papers, New York Public Library.

[10] Ethel Douglas Hume, Béchamp or Pasteur?  A Lost Chapter in the History of Biology (Chicago 1923).

[11] R. B. Pearson, The Dream & Lie of Louis Pasteur (originally: Pasteur, Plagiarist, Imposter 1942), http://www.whale.to/a/b/pearson.html

[12] Gerald L. Geison, The Private Science of Louis Pasteur (Princeton 1995); Dmitriy K. Yuryev, Falsified “New” Discoveries in L.Pasteur’s Biograph (d.yuryev@mtu-net.ru). De Kruif was een populaire auteur in de Sovjet Unie.

[13] De Kruif, Microbe Hunters, 292.

[14] De Kruif, The Sweeping Wind, 108.

[15] Brief De Kruif aan Clarence Day (25 mei 1925) Clarence Day Papers, New York Public Library.


Posted

in

Tags: