Een achttiende-eeuwse tekenmethode in de praktijk

“Wetenschap is mensenwerk.” Dit is niet alleen een van de thema’s die in de nieuwe herinrichting van Rijksmuseum Boerhaave aan de orde komen, maar ook een invalshoek die veel van het andere werk rond de collecties van het museum bepaalt. Eerder dan een abstract proces van kennis vergaren is wetenschap immers een praktische en soms moeizame activiteit van onderzoekers – mensen van vlees en bloed.  Over die wetenschappelijke praktijk en werkmethoden is redelijk wat overgeleverd, ook in primaire bronnen. Maar de overbrugging van deze historische beschrijvingen naar de praktische uitvoering ervan blijkt in de meeste gevallen nog niet zo eenvoudig. Precies met dit doel – de toetsing van de historische beschrijving aan de praktijk – organiseerde Rijksmuseum Boerhaave enige maanden geleden samen met de Rotterdamse Willem de Kooning Academie/Piet Zwart Instituut een workshop. Een groep kunstacademiestudenten onder leiding van docent Irene Kopelman ging een tekenmethode, gebruikt bij de productie van de anatomische atlas Tabulae sceleti et musculorum corporis humani (1747) in de praktijk beproeven. Deze blog is het verslag daarvan, en tevens een beknopte evaluatie van de bevindingen die deze re-enactment opleverde.

Van 3d naar 2d

Een tweedimensionale voorstelling van een object is niet hetzelfde als het object zelf. Dat is een open deur en tegelijkertijd een fundamenteel probleem wanneer de tweedimensionale voorstelling informatie moet bieden over het driedimensionale object. Perspectivische vertekening, schaduweffecten en andere kunstgrepen die nodig zijn om het driedimensionale object naar een overtuigende tweedimensionale voorstelling te vertalen, veroorzaken misleidende informatie over dat object.

Albrecht Dürer, Tekenen met een raster (1525)

Dit probleem is vooral aan de orde wanneer de tweedimensionale voorstelling juist de specifieke functie heeft om informatie over het driedimensionale object over te brengen, zoals in het geval van een wetenschappelijke illustratie. Zeker vanaf de Renaissance hebben kunstenaars en geleerden gezocht naar methoden om de gevolgen van de ‘vertalingsproblematiek’ van 3d naar 2d zo klein mogelijk te maken. Een voorbeeld van zo’n methode zien we in de houtsneden van Albrecht Dürer die opstellingen met grids – rasters – laten zien die de transfer van object naar voorstelling moeten vergemakkelijken.

De methode van Albinus en Wandelaar

De twee fasen van Albinus’ en Wandelaars tekenmethode: globale tekening van het skelet (deze afbeelding); invullen van de details (featured image, bovenaan). Tekeningen door Bill Easter

Zo’n twee eeuwen na Dürer hield ook de Leidse anatoom Bernard Siegfried Albinus (1697-1770) zich bezig met deze problematiek. Albinus werkte samen met de tekenaar/graficus Jan Wandelaar (1692-1759) aan een anatomische atlas van het menselijk skelet en de spieren, een project dat meer dan twintig jaar in beslag zou nemen.[1] Albinus en Wandelaar wilden in hun anatomische atlas de perspectivische vertekeningen die volgens hen het werk van hun voorgangers plaagden tot een minimum beperken. Daartoe ontwikkelden zij een tekensysteem met twee rasters, dat de tekenaar in staat moest stellen om alle details van het skelet van dichtbij te observeren en te tekenen, met hetzelfde perspectief als het hele skelet, waarvan eerst de contouren van zo’n twaalf meter afstand waren geschetst. Dit tekenprocédé beschrijft Albinus in het voorwoord van de atlas en heb ik, verluchtigd met enkele verklarende illustraties, ooit nader uitgelegd in het artikel ‘Squares and Diopters’ (1992).[2]

BPL1914 I: tekening menselijk skelet op ware grootte door Jan Wandelaar (UB Leiden)

Het was dit Tractrix artikel dat Irene Kopelman ertoe bracht om Albinus en Wandelaars tekensysteem op te nemen als een van de casus in haar project om historische wetenschappelijke tekenmethoden en –technieken te reconstrueren. De grondgedachte van dit project was om in een workshopachtige opzet wetenschapshistorische studies naar representatiemethoden te reconstrueren in een artistieke praktijk.

De methode getoetst in de praktijk

Wat mij hierin vooral interesseerde: er is duidelijk een hoop theoretische informatie overgeleverd over Albinus’ en Wandelaars tekenprocédé, maar werkt het nu ook echt in de praktijk? Geen betere manier om dit uit te vinden, dan een groep kunstacademiestudenten aan het werk te zetten.

Skelet achter de twee frames met raster

Na een kort college over de achtergronden van Albinus’ anatomische atlas, de principes van Albinus en Wandelaars tekensysteem en de resultaten die ze ermee hebben bereikt (met name de drie aanzichten van het skelet op ware grootte: BPL 1914 I, II en III) gingen de studenten aan het werk. In een van de lange gangen van het depotgebouw van Rijksmuseum Boerhaave hadden we een opstelling gemaakt met een skelet en reconstructies van de twee frames met een rasterpatroon van gespannen draden (een met rasters van 10×10 cm en een 10% kleiner).

Studenten aan het werk

De resultaten die de studenten behaalden na een uur te hebben gewerkt met dit systeem doen vermoeden dat het teken/projectiesysteem van Albinus en Wandelaar ook in de praktijk werkbaar is geweest . Aangezien het oorspronkelijke project ruim tien jaar in beslag nam, was het bemoedigend om te zien dat een aantal studenten erin slaagde om in de korte beschikbare tijd een acceptabele ruwe overzichtsschets op ware grootte van het skelet te maken. Deze schets konden zij vervolgens invullen met enige details, geobserveerd van dichtbij, maar met hetzelfde perspectief als de overzichtsschets.

Papieren plakkertje als markering

Behalve een bevestiging dat het tekensysteem kon werken in de praktijk bracht de workshop ook een aantal aspecten aan het licht die Albinus niet heeft behandeld in zijn beschrijving van de tekenmethode, maar die mij zeer plausibel lijken als ‘tricks of the trade’ van de kunstenaar aan het werk. Het meest sprekende voorbeeld van zo’n praktische aanvulling op de reconstructie van de tekenmethode is het kleine plakkertje dat een van de studenten aanbracht op een van de kruisende draden als markering. Op deze manier kon hij bijhouden in welk kwadrant van de tekening hij nu de details aan het invullen was. 

Praktische reconstructies als deze kunnen een rol spelen om de theorie van historische bronnen om te zetten in de praktijk van de kunstenaar, de ambachtsman of de (wetenschappelijke) onderzoeker. Ze brengen een zintuigelijk en tactiel element in de beschrijving van historische werkmethoden. Daarnaast kunnen ze een belangrijke indicatie zijn van de waarheidsgetrouwheid van contemporaine beschrijvingen van dit soort procedés, die lang niet altijd even helder, volledig of ondubbelzinnig zijn. Als de poging tot reconstructie niet werkt kun je immers je twijfels hebben over de plausibiliteit van de overgeleverde beschrijving van een procedé of productiemethode, of natuurlijk aan jouw interpretatie van die beschrijving. Een groot voordeel van de samenwerking tussen het Piet Zwart Instituut en Museum Boerhaave zit hem ook in het feit dat de praktische uitvoerders van de reconstructie representatief zijn voor de historische uitvoerder: geschoolde kunstenaars zoals de oorspronkelijke kunstenaar Jan Wandelaar dat ook was.

Bovendien leveren dit soort praktische reconstructies bij wijze van bijvangst details op die ons begrip van historische werkprocessen vergroten en verlevendigen – ‘tricks of the trade’ zoals het detail van het plakkertje dat ik boven beschreef. En als uitsmijter: geredeneerd vanuit de publiekskant van het museumbedrijf kunnen deze reconstructies of re-enactments zeer aantrekkelijk zijn voor museumbezoekers, zeker als die bezoekers ze zelf mogen uitvoeren.

o-o-o

Tim Huisman is conservator van Rijksmuseum Boerhaave


[1] De eerste tekeningen zijn gedateerd 1726, de uiteindelijke atlas verscheen in 1747

[2] Tim Huisman, ‘Squares and Diopters. The Drawing System of a Famous Anatomical Atlas”, Tractrix Vol 4 (1992) pp. 1-11


Posted

in

Tags: