De compositie van onderzoek



Susanna Bloem en ik ontmoeten elkaar bij de stationspiano op Den Haag Centraal. Ik kom even uit het Nationaal Archief gekropen en zij heeft net compositieles aan het Conservatorium gehad. Zo lijkt een wetenschapshistoricus een muzikant te ontmoeten, maar het ligt gecompliceerder: zij is historica, die haar onderzoek in muzikale composities probeert te vertalen. Afgelopen zomer kreeg de internationale gemeenschap van wetenschapshistorici dat te horen op de History of Science Society conferentie in Utrecht. Op de laatste avond speelde Susanna op een prachtige vleugel in het Spoorwegmuseum een stuk gebaseerd op haar historische onderzoek naar de fenomenologische psychiatrie. Hoe kom je van een stoffig tweedehands boek – lees in een eerdere blog hoe het daar allemaal mee begon – op zo’n podium terecht?

Ze schreef haar masterscriptie over de fenomenologische psychiatrie die in de jaren dertig een rol van betekenis speelde in Europa (zie haar artikel Hoe ‘tijd’ psychatrie opnieuw betoverde). Deze psychiaters probeerden op basis van inleving in, en verschillende ervaringen van, hun patiënten een tijdsbeeld op te bouwen. Zij dachten dat mensen leven in vier ‘tijdvormen’:

  • wereld-tijd: planeten, dag en nacht, eb en vloed
  • klok-tijd: meten, wetenschapstijd
  • ik-tijd:de beleefde tijd die soms langzaam lijkt te gaan en soms juist snel
  • menselijke tijd: jouw levensverhaal en de persoon die zich daarin ontwikkelt

Susanna probeert weer grip te krijgen op het tijdsbeeld en het samenhangende mensbeeld van deze leer. Haar historische actoren hoopten de ‘flux van het menszijn’ te vangen en op papier te stellen, wat moelijk bleek omdat taal deze fluïditeit onvermijdelijk fixeert. Met deze zelfde spanning worstelt zij nu ook. De muziek biedt een helpende hand.

Wanneer is de muziek je, vrij theoretische, onderzoek binnengeslopen?

In de periode dat ik mijn scriptie schreef had ik net een piano gekregen. Daar was ik heel blij mee en ik zat dan ook veel te pingelen, zeker ook tijdens mijn werkdag. Na driekwartier concentreren op drie pagina’s fenomenologisch Duits wil je wel even iets anders. Al vrij snel werd me duidelijk dat wat ik soms zat te pingelen ging over wat ik net gelezen had.

Dat is een interessant contrast met een ander medium dat ik gebruikte om die tijdsvormen te begrijpen. In het begin maakte ik doelbewust visualisaties en animaties, bewegende beelden, om de verschillende tijdsvormen te vatten. Maar de muziek had ik niet zo gericht ingezet, dat overkwam me veel meer. En achteraf constateerde ik: door er op deze manier mee bezig te zijn ontdek ik gewoon iets nieuws!

Het klinkt alsof je voorbij de grenzen van de taal moest proberen komen, niet enkel als zodanig maar specifiek van die zware Duitse teksten?

Die grenzen zocht ik ook wel op om mijn onderzoek te kunnen communiceren. Zo heb ik de animaties gemaakt voor een duidelijk educatief doel. Vier jaar geleden mocht ik op de Woudschoten conferentie presenteren, maar wel volgens het PechaKucha formaat, dus twintig slides in zes en een halve minuut. In plaats van uitgebreid te moeten praten over wat deze tijdsvormen zijn, kon het veel sneller als ik een plaatje liet zien. Die tijdsbeperking is een hele sterke aansporing geweest de animaties te maken, waar ik al langer over nadacht.

Animaties van, met de klok mee,  de animale, menselijke, fysieke en vitale tijdsvorm

Die muziek daarentegen gebruikte ik veel meer om het historische materiaal te verwerken, het had geen educatieve, maar meer een epistemologische functie. Het is alleen heel moeilijk om weer in woorden te omschrijven wat ik meer leer door er in muziek mee bezig te zijn. Ik probeer precies in muziek meer te vatten dan in woorden kan, en een ervaring over te brengen waar het met woorden niet meer lukt. De vraag dat weer terug te vertalen naar woorden is dus…lastig. Als ik het toch probeer: door de wisselwerking tussen de muziek en de bronnen krijg ik het gevoel dat ik rond kan lopen in een bepaalde tijdsvorm.

Je loopt rond in een concept?

Eerder in een conceptie. Dat hielp me vervolgens zo’n conceptie van tijd te gebruiken, of toe te passen op mijn ervaring. Zie ik dingen om me heen die deze en deze psychiater zou kunnen interpreteren als deze en deze tijdsvorm? Zo kreeg ik meer gevoel voor de verschillende concepten van tijdsvormen.

Ik realiseerde mij bijvoorbeeld bij het oversteken van de straat tegenover mijn huis dat de ik-tijd/beleefde tijd een heel belangrijke rol speelde in het feit dat ik veilig de overkant bereikte. Het had niets te maken met berekening of klok-tijd dat het me lukte om precies op het juiste moment tussen de verschillende auto’s te laveren. Ik dacht daar niet over na, maar met bewoog vol verwachting in harmonie met die passerende auto’s mee.

Of een ander voorbeeld, sociale media. De depressieve uitwerking daarvan wordt wel geweten aan de nadruk op hoeveel beter ‘je vrienden’ het wel niet hebben. Door in de tijdsgerichte concepties van die psychiaters rond te lopen, zag ik nu echter dat het de ‘tijdlijn’ is die onderstreept dat ‘de tijd voorbijgaat’ zonder dat je daar onderdeel van bent, of je in ontwikkelt. Kijk, als het goed met je gaat, kun je als mentaal gezond mens prima daar tegenoverstellen dat je je eigen tijd hebt in jouw echte eigen leven. Maar als het niet goed met je gaat, dan ervaar je constant dat de tijd voorbijgaat maar deze niets mogelijk maakt. Deze psychiaters zouden deze ‘storing in je toekomstbeleving’ als dé kenmerkende ervaring van een depressie interpreteren.

Is deze muzikale methode specifiek geschikt om psychiatrische tijdsvormen uit de jaren dertig te kunnen vatten?

Er zijn twee dingen die de methode specifiek geschikt maken om deze vorm van psychiatrie te onderzoeken. Ten eerste is dat het onderwerp: tijd. Omdat in muziek een bepaalde vorm van tijdservaring naar de voorgrond treedt, leent dit zich hier voor. Deze fenomenologische psychiaters gebruikten ook vaak muzikale voorbeelden om het belang van tijd voor het menszijn te benadrukken. Dat wij bijvoorbeeld een melodie kunnen horen, heeft te maken met een tijdsvorm waarin je je tot de toekomst verhoudt. Door verwachting en naklank kun je een melodie als eenheid ervaren en niet alleen de afzonderlijke tonen waarnemen.

Ten tweede sluit het aan bij het fenomenologische beeld van kennis: de fenomenen ‘voor zichzelf’ te laten spreken. Deze psychiaters beschreven bijvoorbeeld hoe hun herstellende patiënten fragmentarisch meer heelheid ervaren doordat de ‘tijd gevuld raakt’ in het tjilpen van een vogel, of door het luiden van een klok. Omdat de ervaring van het horen hier zo’n belangrijke rol speelt, probeer ik met muziek als het ware heel dicht bij mijn bronnen te blijven. Deze fenomologische psychiatrie begrijpen op zijn eigen termen gaat, naar mijn inzien, soms directer via muziek dan via tekst.

Hoe ben je van pingelen op je studeerkamer tot een demonstratie in het Spoorwegmuseum gekomen?

Ik ben wel een paar jaar lang aan het pingelen geweest. Uiteindelijk ontstond er een soort geheel dat ik uit mijn hoofd kende en later ook opschreef. Begin dit jaar durfde ik met dit idee naar buiten treden, omdat het anders bij een plan zou blijven. Ik moest wel pianoles nemen voor ik het ooit durfde op te voeren. Met die pianodocente heb ik het stuk verder aangeslepen en voerde ik het af en toe op in kleine kapelletjes met andere pianoleerlingen.Van de organisatoren in Utrecht wist ik dat er op de HSS meeting misschien wel ruimte was voor zoiets, en zij kwamen uiteindelijk met het idee om het tijdens de Elizabeth Paris Public Engagement lezing te doen. Dat paste erg goed; die grote stoomlocomotief in het Spoorwegmuseum gaf het geheel een industriële sfeer, een mooie verwijzing naar het snel uitdijende ‘moderne leven’ dat achtergrond is geweest voor het denken van de psychiaters die ik onderzoek. Het idee van vooruitbewegen, reizen, de snelheid van de nieuwe tijd, smolt ook mooi samen met de tijdsvormen.

Het optreden bij de HSS meeting 2019 in het Spoorwegmuseum, Utrecht

Het stuk doet denken aan naoorlogse minimalistische klassieke muziek. Luister je veel naar muziek uit de tijd van je bronnen, en heb je overwogen die muziekstijl te gebruiken om dat denken beter te kunnen vatten?

Natuurlijk herken je de thema’s terug in gelijktijdige culturele uitingen, maar nee, ik overweeg niet om ‘jaren dertig’ muziek te maken. Dat is anachronistisch. Net als dat je niet de taal uit die tijd gebruikt om over een bron te schrijven, kun je ook niet een muzikale stijl uit een vervlogen periode gebruiken. Dan ben je aan het proberen iets in een historische cocon te vangen. Bovendien probeer ik juist de vertaling van die historische bronnen naar het heden te maken. Goed, daarom zit ik nu ook op het conservatorium, om dit soort vragen beter te kunnen stellen en beantwoorden.

Samen met mijn compositiedocente probeer ik minder ‘illustratieve’ muziek te maken, en de muziek zelf uitdrukking te laten geven aan de verschillende concepties van tijd. Volgens mij is het belangrijk om afscheid te nemen van mijn eigen verwerking van de verschillende tijdsvormen, met alles wat ik daarbij voel én de muzikale ideeën die ik hier al langer bij had. De focus wil ik nu verleggen naar de muziek zelf, zodat die op één lijn komt met de inhoud.

Is het belangrijk voor je om die vertaling naar het heden te maken?

Dat is het zeker. Ik herhaal een oud verhaal – het idee dat menselijke gezondheid samenhangt met tijd – in een nieuwe vorm om te zien of we hier iets van kunnen leren dat onze praktijk helpt. Dat is ook nu nog belangrijk, bijvoorbeeld als je kijkt naar de harde cijfers over het aantal depressies en burn-outs. Het onderzoek is niet een abstracte, intellectuele truc die zich tot de jaren dertig beperkt.

Ik hoop daarom dat het kan bijdragen aan begrip van hoe een psychiatrische ‘patiënt’ de wereld ervaart. Dat kan daarnaast helpen het begrip ‘patiënt’ in de geestelijke gezondheidszorg verder te nuanceren. De fenomenologische psychiatrie zag deze patiënten namelijk niet zozeer als verstoringen, maar als extreme gevallen van menselijke ervaring. En juist deze grensgevallen gebruikten zij als manier om het menselijk bestaan dieper te doorgronden. Met andere woorden: van een ‘patiënt’ kunnen we iets leren over wie wij zijn op dit moment/in onze eigen specifieke omstandigheden. Ik denk dat deze mensbenadering ook vandaag de dag nog veel potentie heeft, ook al is die sinds de behavioristische wende na de Tweede Wereldoorlog steeds meer uit beeld geraakt.

Wat voor reacties kreeg je na het stuk, kwamen er veel wetenschapshistorici met je praten?

Ik heb vooral een goed gesprek gehad met de vader van Elizabeth Paris, en hij was zelf vijftig jaar psychiater geweest. Uiteraard spraken we over psychiatrie, maar ook over hoe het voor hem was om daar te zijn. Mijn gesprekken na de opvoeringen zijn tot dusver sowieso heel persoonlijk geweest. Natuurlijk gaan wetenschapshistorici en filosofen veel eerder in op de theoretische samenstelling van het onderzoek. Maar ook met hun beland ik in heel persoonlijke gesprekken over wat het betekent om in dit vakgebied te zitten. Met de hoofdspreker van die avond had ik een goed gesprek over de uitdagingen die dit type ‘interdisciplinair’ onderzoek met zich meebrengt – zowel om er financiering voor te vinden als ook om wetenschappelijke én artistieke kwaliteit te waarborgen. Daarom ben ik ook zo blij dat ik hulp krijg vanuit een medisch instituut, een universiteit en een conservatorium. Onderzoek doen is altijd heel kwetsbaar. Er kan altijd iemand komen die beweert, wat jij nu met die bronnen doet, dat klopt niet, of dat kan beter. En op die kwetsbaarheid speel ik in, door muziek te componeren; dan heb je na afloop in ieder geval een goed gesprek.

— —

Susanna Bloem wil de wetenschap menselijk houden, door onderzoek en onderwijs met kunst te verrijken. Ze werkt aan een promotieproject bij het Erasmus MC, het Koninklijk Conservatorium en de Universiteit Utrecht. In het voorjaar van 2020 treedt ze weer op, bij de Rotterdamse Nacht van de Filosofie.


Posted

in