Feiten of Daadzaken?

In de nasleep van de door Donald Trump gewonnen Amerikaanse presidentsverkiezingen ontstond er een hoogoplopende discussie over ‘alternatieve feiten’.[1] Veel wetenschappers voelden zich door de overwinning van Trump in het nauw gedreven, en richtten zich massaal op tijdens de wereldwijde March for Science. De marcherende bondgenoten van de wetenschap gingen vooral de straat op ter bescherming van wetenschappelijke feiten. De leuzen van de demonstranten lieten aan duidelijkheid niets te wensen over: trust scientific facts, not alternative facts; facts are real!; science is not an alternative fact (figuur 1, featured image). In Nederland waren er vergelijkbare geluiden te horen. Zo riepen prominente vertegenwoordigers van de KNAW zichzelf en hun collega-wetenschappers in NRC uit tot ‘hoeders van feitelijkheid’. Zij zouden ‘speciale spelregels’ hebben ‘om feit van fictie te onderscheiden’.[2]

De koppeling tussen wetenschap en ‘feitelijkheid’ lijkt misschien tijdloos, maar is historisch gegroeid, en gaat niet zo heel ver terug. Omstreeks het midden van de 19e eeuw was zelfs het woord ‘feit’ nog geen vanzelfsprekendheid, en moest het wedijveren met het evengoed populaire ‘daadzaak’. Zo werd de wetenschap in een artikel uit 1837 in de verhandelingen van het Koninklijk-Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde, en Schoone Kunsten als volgt voorgesteld: ‘alle wetenschappen, welke onder het bereik van de waarneming vallen, zijn uit waargenomen daadzaken zamengesteld’.[3] In deze bijdrage verken ik de opvallende 19e-eeuwse strijd over de keuze tussen de woorden daadzaak en feit, die uiteindelijk in het voordeel van de laatste werd beslecht.

Om te laten zien waar de twist over de keuze tussen feit en daadzaak om draaide, zal ik die hier binnen de veel bredere begripsgeschiedenis van het feit positioneren. Want dit stukje Nederlandse feitengeschiedenis is slechts één schakel in een veel bredere geschiedenis van het begrip feit, die in de afgelopen jaren door wetenschapshistorici in kaart is gebracht.[4] Hun werk heeft als uitgangspunt dat het feit, net als andere fundamentele kennisbegrippen zoals ‘objectiviteit’ en ‘waarschijnlijkheid’, niet vanzelfsprekend en tijdloos, maar historisch contingent en veranderlijk is. Hoe verhoudt de 19e-eeuwse Nederlandse discussie over feiten en daadzaken zich precies tot de bredere geschiedenis van het feit? En wat kan dit ons ten slotte vertellen over ons hedendaagse feitenbegrip?

Anderhalve eeuw geleden had zowel feit als daadzaak nog overtuigde voor- en tegenstanders. Zo besloot de redactie van het Nederlands taalkundig tijdschrift Noord en Zuid in 1882 openlijk partij te kiezen voor het feit: ‘We wenschen … als onze meening uittespreken, dat we het woord daadzaak ten sterkste afkeuren en het woord feit gaarne in bescherming nemen.’[5] Daarbij beriep de redactie zich op een kritisch artikel over de daadzaak dat een aantal jaar eerder in hun tijdschrift was verschenen. De auteur van dit artikel, de taalkundige en cultuurhistoricus Eelco Verwijs, presenteerde daadzaak als een ‘haatlijk modewoord’ dat zo snel mogelijk verworpen diende te worden.[6] De redactie voelde zich genoodzaakt tot het herhalen van Verwijs’ advies als reactie op een ander artikel in hun tijdschrift. De auteur van dit artikel, J.M.A. Mensinga, was een voorstander van het woord daadzaak. Mensinga beloofde de lezers van Noord en Zuid ‘dat ik dit, in de laatste jaren zoo algemeen, maar naar mijn inzicht ten onrechte veroordeeld woord, rehabiliteeren kan’.[7]

Bovenstaande discussie in Noord en Zuid speelde zich af in een periode dat de daadzaak zijn beste tijd al had gehad. Tegelijkertijd was het feit aan een onstuitbare opmars bezig. De grafieken in figuur 2 en 3 laten beide trends duidelijk zien (NB: de waarden op de y-as zijn verschillend per grafiek). Maar rond 1840 was daadzaak nog minstens zo populair als zijn tegenhanger feit. Waar kwam het woord daadzaak vandaan, en hoe verhield het zich precies tot feit?

Figuur 2 Absolute frequentie van ‘feiten’ in Nederlandse kranten, 1750-1899 Bron: www.nederlab.nl, database KB Kranten (geraadpleegd op 10 april 2020).
Figuur 3 Absolute frequentie van ‘daadzaken’ in Nederlandse kranten, 1751-1899. Bron: www.nederlab.nl, database KB Kranten (geraadpleegd op 10 april 2020).

Ogenschijnlijk draaide de discussie tussen voor- en tegenstanders van het woord daadzaak vooral om het algemene gebruik van germanismen in het Nederlands. De term daadzaak was immers een directe vertaling van het Duitse ‘Thatsache‘, terwijl het woord feit (analoog aan ‘fait‘) uit het Frans afkomstig was. Zo betoogde daadzaak-scepticus Verwijs (figuur 4) in zijn stuk tegen het ‘verwerpelijke Germanisme’ dat bovendien ‘in strijd is tegen onze wijze van samenstelling.’ [8] Daadzaak-sympathisant Mensinga dacht hier heel anders over: ‘voorzeker past ‘daadzaak’ beter in onze Nederduitsche taal, dan het leelijke feit, dat onze voorvaders uit het Fransch geborgd hadden.’ [9] Hij zei bovendien de toenemende afkeer tegen de Duitse taal te betreuren, en koppelde dit aan een bredere ‘germanophobie onzes tijds die, liever dan eenen Duitscher de hand te geven, een Franschman in de armen valt’.[10]

Onder de Frans-Duitse kwestie bevindt zich echter nog een interessante conceptuele discussie over wat de woorden feit en daadzaak eigenlijk precies zouden betekenen. Zo citeerde Verwijs een passage uit een werk van de dichter Willem Bilderdijk uit 1820, waarin de eigenlijke betekenis van daadzaak wordt voorgesteld als ‘een instrumenteele daad, dat is, in een schriftelijke acte bestaande’. Bijvoorbeeld: ‘zeker is het een daadzaak als iemand een schriftelijk een huur aangaat.’ Verwijs stelde vervolgens dat Bilderdijk deze betekenis ‘uit zijn duim gezogen’ had; het was een product van zijn ‘dichterlijke phantasie’. Verwijs verwierp daadzaak bovendien als samenstelling, want het was ‘noch eene zaak van de daad, noch eene zaak die daad is’.[11]

Figuur 4 Portret van Eelco Verwijs (1830-1880). Bron: Wikimedia Commons

Daadzaak-sympathisant Mensinga kende het woord een heel andere betekenis toe dan Bilderdijk. Hij definieerde de ‘daadzaak … als eene zaak van daden, eene zaak die niet op overtuiging of redeneering, maar op daden, op gebeurde dingen berust’. Bovendien achtte hij de betekenis van een feit te nauw, omdat het volgens hem vooral juridische connotaties had: ‘Het letterlijk Fransche Feit is wel door onze oudste schrijvers gebruikt, maar werd sinds lang vermeden.’ Vanwege de veel bredere toepasbaarheid van het woord daadzaak concludeerde Mensinga vervolgens: ‘Wilde men de taal zuiveren zoo had men niet daadzaak maar feit moeten verbannen, ten minste alleen in die enkele, meest juridische gevallen, waartoe onze voorgangers het wijselijk beperkten, moeten toelaten.’[12]

In zekere zin was de Nederlandse discussie een afgeleide van een discussie die ruim honderd jaar eerder al in Duitsland plaats had gevonden. Het woord Thatsache – dat nog altijd in gebruik is, in tegenstelling tot daadzaak – werd in 1756 samengesteld door de Schots-Duitse theoloog Johann Joachim Spalding. Hij gebruikte het als vertaling van het Engelse matter of fact (dat het germanisme daadzaak dus eigenlijk van het Engels afkomstig was, lijkt door de hierboven geciteerde auteurs over het hoofd te zijn gezien). In de jaren 1770 en 1780 speelden Thatsachen een vooraanstaande rol in Duitse debatten over Deïsme. In deze context refereerde een Thatsache naar Bijbelse handelingen en gebeurtenissen die al dan niet werkelijk hadden plaatsgevonden. Een Thatsache was dus niet noodzakelijkerwijs waar, maar stond ter discussie, en kon op zijn best als waarschijnlijk worden aangemerkt.[13] Deze opvallende oorspronkelijke interpretatie van het woord Thatsache maakt al duidelijk dat het feitenbegrip historisch gezien met verschillende woorden is aangeduid, en dat aan die woorden heel verschillende betekenissen zijn toegekend.

De geschiedenis van het feit is in algemene zin behoorlijk complex, en bovendien relatief recent. De oorsprong van het feit als een aan kennis gerelateerd begrip ligt in de 16e-eeuwse Engelse rechtspraak. Oorspronkelijk werd een matter of fact, net als een theologische Thatsache, gedefinieerd als een gebeurtenis of handeling waarvan het al dan niet plaatsvinden ter discussie stond.[14] Een feit kon dus onwaar zijn, als daartoe werd besloten op basis van het beschikbare bewijs. Toen Francis Bacon (die tevens jurist was) het begrip omstreeks 1600 begon te gebruiken in natuurfilosofische context, veranderde de betekenis: voor natuurfilosofen waren feiten per definitie waar.[15] Sinds het feit in de 16e eeuw door Engelse juristen werd uitgevonden, hebben er tal van betekenisveranderingen plaatsgevonden. Die kwamen met name tot stand naarmate het begrip, dat in verschillende termen werd uitgedrukt, ook in andere talen en kennisgebieden gebruikt begon te worden.

Inmiddels kan de oorsprong van het woord Thatsache precies worden herleid tot de 18e-eeuwse theologie. Maar rond 1800 werd de oorsprong van Thatsache nog als een mysterie ervaren. Dat was tenminste zo in het geval van de vooraanstaande Duitse intellectueel Gotthold Ephraim Lessing. Hij stelde in 1781 dat hij zich ‘de tijd nog goed kon herinneren dat niemand het over het woordje Thatsache had’. Hij vond het vreemd dat juist dit woord– dat aan duidelijkheid zo veel te wensen over liet en waarvan hij de oorsprong niet kende – in zo’n korte tijd zo geliefd geworden was: ‘Ik weet niet hoe dit woordje Thatsache zo populair is geworden dat men in bepaalde literatuur geen bladzijde meer kan omslaan, zonder op een Thatsache te stuiten.’ Lessing stelde vervolgens vast dat er een flinke groep gerelateerde woorden was, afkomstig uit het destijds nog door veel Duitsers gebezigde Latijn en Frans, waarvan de betekenis wél duidelijk was: ‘facta en faits zijn gewoon voorbije gebeurtenissen waarvan de zekerheid zo groot is als historische zekerheid maar zijn kan.’ De Duitse termen Faktum en Thatsache, aan de andere kant, betekenden volgens Lessing ‘allemaal net wat anders’.[16]

Het verdere verloop van de Duitse geschiedenis van het feit – naast Thatsache wonnen ook de latinismen Faktum en Factum geleidelijk aan populariteit, zie figuur 5 – laat goed zien hoe weinig vastomlijnd het begrip feit historisch gezien is. In Duitsland ontstonden er gedurende de 19e eeuw verschillende interpretaties van het feit. Zo stond het al dan niet plaatsvinden van een Thatsache in disciplines zoals natuurkunde en geschiedenis helemaal niet meer ter discussie. In de 19e-eeuwse natuurkunde golden feiten als natuurlijke gebeurtenissen (of fenomenen) waarvan de werkelijkheid als onomstotelijk werd beschouwd, en niet als gebeurtenissen waarvan het al dan niet plaatsvinden nog moest worden vastgesteld. Voor historici en fysici kon een feit bovendien naar logische gevolgtrekkingen over een bepaalde reeks gebeurtenissen verwijzen, in plaats van naar de gebeurtenissen zelf. Verder bestond er onder Duitse intellectuelen nog onenigheid over hoe makkelijk de toegang tot feitelijke gebeurtenissen was. Spraken ze vanzelf, zoals velen meenden? Aan het einde van de 19e eeuw beweerde men steeds vaker dat feiten helemaal niet simpel en vanzelfsprekend waren, maar complex, en daarom aanvulling en interpretatie behoefden.[17]

In de 19e eeuw ontstonden er dus verschillende betekenissen van het feit, die door elkaar heen werden gebruikt. Toch was er één gemene deler in hoe het begrip werd gebruikt: een feit was altijd direct gerelateerd aan een specifieke reeks gebeurtenissen, hetzij in de menselijke geschiedenis, hetzij in de natuur. In de 20ste eeuw lijkt zelfs deze kern van de betekenis van het feit echter langzaam op de achtergrond te zijn geraakt. Dat blijkt wel uit een observatie van de Duits-Amerikaanse wetenschapsfilosoof Rudolf Carnap, die zich bewust lijkt te zijn geweest van de historisch veranderende betekenis van het feit. In een opmerkelijk citaat uit 1966 stelt hij de rehabilitatie voor van de oorspronkelijke interpretatie van het feit als een historische gebeurtenis (Carnap schreef in het Engels en gebruikte het woord fact):

Natuurwetenschappers verwijzen vaak naar algemene uitspraken – of liever gezegd naar wat met zulke uitspraken wordt uitgedrukt – als ‘feiten’. Ze vergeten dat het woord feit oorspronkelijk werd toegepast (en wij zullen het uitsluitend op die manier toepassen) om te verwijzen naar enkelvoudige, specifieke gebeurtenissen.[18]

Carnap beklaagde zich erover dat algemene wetmatigheden in de natuur (zoals de thermische expansie van materialen, of het opwekken van magnetisme door elektriciteit) ten onrechte alom als feiten worden aangemerkt. Feiten konden volgens Carnap immers slechts enkelvoudige gebeurtenissen zijn, gekoppeld aan een specifieke plaats en tijd, zoals bijvoorbeeld: ‘Vanmorgen heb ik in het laboratorium een elektrische stroom door een spoel gestuurd met een ijzeren object erin, en ik stelde vast dat het ijzeren object magnetisch werd.’[19]

De Nederlandse geschiedenis van het feit, laat staan de daadzaak, is amper onderzocht. Het is nog niet in kaart gebracht op welke verschillende manieren de woorden feit en daadzaak in verschillende contexten zijn toegepast. Daar zou verandering in moeten komen, om ten minste twee redenen. Ten eerste: Zoals de discussie over feiten en daadzaken laat zien, ligt een sterke verwevenheid met Duitse en Franse geschiedenissen van het feit voor de hand. Tot op heden is er nog weinig aandacht geweest voor hoe feitenbegrippen in verschillende talen zich precies tot elkaar verhouden. De Nederlandse geschiedenis van het feit zou daartoe een mooie ingang kunnen zijn. Ten tweede: Ad Maas betoogde eerder op deze website dat Nederland in de tweede helft van de 19e eeuw in een liberale democratie veranderde die feitelijkheid omarmde. Nederlandse liberalen zoals Johan Rudolph Thorbecke beriepen zich op feiten, die voor zichzelf zouden spreken: ‘Facts, in short, liberated society from the arbitrariness of powerful figures‘, aldus Maas.[20] Het preciezer in kaart brengen van de betekenis van feiten en/of daadzaken voor Thorbecke en zijn tijdgenoten zou een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan het beter begrijpen van de historische wisselwerking tussen wetenschap en samenleving in Nederland. Tot slot kan onderzoek naar de begripsgeschiedenis van het feit, in Nederland en daarbuiten, evengoed van belang zijn voor hedendaagse discussies op het raakvlak van wetenschap en samenleving.

Het citaat van Carnap is wat dat betreft nog altijd relevant, omdat het laat zien hoe ook in de 20ste eeuw verschillende interpretaties van een feit naast elkaar bestonden, die historisch zijn gegroeid. Een recente blik op de Oxford English Dictionary leert dat er alleen al in het Engels onderscheid kan worden gemaakt tussen tien verschillende betekenissen van het feit. Onder de gegeven definities in het woordenboek bevinden zich: ‘the sum of circumstances and incidents of a case, looked at apart from their legal bearing’ en ‘that which is known (or firmly believed) to be real or true’.[21] Opvallend genoeg geeft de Nederlandse Van Dale slechts een tweevoudige definitie van het woord feit, die nauw aansluit bij de oorspronkelijke betekenis: ‘1. daad, handeling … 2. gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat’.[22]

Het feit blijkt dus nog altijd fluïde, wat kan worden begrepen aan de hand van de complexe geschiedenis van het begrip. Het is niet mijn bedoeling om, zoals Carnap, één specifieke definitie van een feit als meest geschikt naar voren te schuiven. Wel is het belangrijk om na te denken over de hedendaagse betekenis van feiten, en er daarbij oog voor te hebben dat die meerduidig is. Wat betekent een beroep op feitelijkheid precies? Hoe fluctueert de betekenis van het begrip feit tussen de verschillende contexten waarin het van belang is, maar ook daarbinnen? En wat onderscheidt een feit van een alternatief feit? Bij de beantwoording van deze vragen biedt de geschiedenis van het feit een belangrijke aanvulling op een filosofische en sociologische kritiek van wetenschappelijke feiten. Doorgaans zijn de auteurs van dergelijke kritieken namelijk zelf uitgegaan van een specifiek idee over wat een feit is, of reflecteerden ze hier überhaupt niet op.[23] Maar zoals de geschiedenis van het feit en de opmerkelijke geschiedenis van de daadzaak in het bijzonder laten zien, zijn ideeën over wat een feit is al eeuwenlang talrijk, en helemaal niet vanzelfsprekend.


Figuur 1 (featured image): ‘Science is not an Alternative Fact.’ Foto gemaakt door Lorie Shaull tijdens de March for Science in Minnesota, VS. Bron: Wikimedia Commons

[1] Ik wil verschillende mensen bedanken voor hun bijdragen aan de totstandkoming van dit verhaal: Ten eerste Elske de Waal voor ons gezamenlijke onderzoek naar de geschiedenis van het feit in de Duitse natuurkunde omstreeks 1900, ten tweede Chaokang Tai voor het wijzen op het bestaan van het woord daadzaak, en tot slot Jeroen Bouterse en Jorrit Smit voor uitstekend commentaar op een eerdere versie van deze tekst.

[2] José van Dijck en Wim van Saarloos, “Wetenschap is niet maar een mening,” NRC, 2 januari 2017, https://www.nrc.nl/nieuws/2017/01/02/wetenschap-is-niet-maar-een-mening-5996029-a1539373

[3] G.C. Ontijd, “Proeve over den tegenwoordigen staat der Geneeskunst,” in Nieuwe Verhandelingen van de Eerste Klasse des Koninklijk-Nederlandschen Instituuts van Wetenschappen, Letterkunde, en Schoone Kunsten (Amsterdam: Sulpke, 1837), 118.

[4] Zie bijvoorbeeld de volgende publicaties, waaronder één recente van mijzelf waarop dit stuk gedeeltelijk is gebaseerd: Sjang L. Ten Hagen, “How ‘Facts’ Shaped Modern Disciplines: The Fluid Concept of Fact and the Common Origins of German Physics and Historiography,” Historical Studies in the Natural Sciences 49, no. 3 (2019): 300–337; Maria Pia Donato, “A Science of Facts? Classifying and Using Records in the French Imperial Archives under Napoleon,” History of Humanities 2, no. 1 (2017): 79–100; Jan Frercks, “Demonstrating the Facticity of Facts: University Lectures and Chemistry as a Science in Germany around 1800,” Ambix 57, no. 1 (2010): 64–83; Lorraine Daston, “Baconsche Tatsachen,” Rechtgeschichte 1, no. 1 (2002): 36–55; Barbara J. Shapiro, A Culture of Fact: England, 1550-1720 (New York: Cornell University Press, 2000).

[5] J.A.M. Mensinga, “Daadzaak of Feit,” Noord en Zuid 5 (1882): 147.

[6] Eelco Verwijs, “Nog iets over Daadzaak,” Noord en Zuid 1 (1877): 79–81.

[7] Mensinga, “Daadzaak of Feit,” 146.

[8] Verwijs, “Nog iets over Daadzaak,” 79.

[9] Mensinga, “Daadzaak of Feit,” 147.

[10] J.A.M. Mensinga, “Naschrift: Hoogduitsche Schrijf- en Spreektaal met de Nederduitsche vergeleken,” Noord en Zuid 5 (1882): 84.

[11] Verwijs, “Nog iets over Daadzaak,” 80.

[12] Mensinga, “Naschrift: Hoogduitsche Schrijf- en Spreektaal met de Nederduitsche vergeleken,” 84.

[13] Reinhart Staats, “Der theologiegeschichtliche Hintergrund des Begriffes ‘Tatsache,’” Zeitschrift für Theologie und Kirche 70, no. 3 (1973): 316–345.

[14] Etymologisch gezien komt het woord “fact” (net als feit, “fait,” en “Faktum,” van het Latijnse woord factum, het passief voltooid deelwoord van facere, dus letterlijk “hetgeen dat is gedaan.” Etymologisch gezien is er dus een duidelijk onderscheid tussen “feiten” en “data.” Dit laatste betekent zoiets als “dat wat gegeven is” (van het Latijnse dare). Zie: Daniel Rosenberg, “Data before the Fact,” in Raw Data (Is an Oxymoron), ed. Lisa Gitelman (Cambridge, MA: MIT Press, 2013), 15–40.

[15] Zie voor deze episode in de geschiedenis van het feit vooral: Shapiro, A Culture of Fact.

[16] Gotthold E. Lessing, “Über das Wörtlein Thatsache,” in Sämmtliche Schriften, ed. Karl Lachmann, vol. 11 (Berlin: Voß, 1839), 645. Mijn vertaling.

[17] Deze opvatting kwam vooral tot uiting bij Duitse historici, zoals Wilhelm Humboldt en Johann Droysen. Iemand anders met een dergelijke interpretatie was de natuurkundige Ernst Mach. Elske de Waal and Sjang L. ten Hagen, “The Concept of Fact in German Physics around 1900: A Comparison between Mach and Einstein” (2020).

[18] Rudolf Carnap, An Introduction to the Philosophy of Science, ed. Martin Gardner (New York: Dover Publications, 1995), 5. Mijn vertaling.

[19] Carnap, 6. Mijn vertaling.

[20] Ad Maas, “The rise and fall of the fact: History of science in times of post-truth and alternative facts,” Shells and Pebbles, 29 december 2017.

https://www.shellsandpebbles.com/2017/12/29/the-rise-and-fall-of-the-fact-history-of-science-in-times-of-post-truth-and-alternative-facts/ Zie ook: Ad Maas, “Johan Rudolph Thorbecke’s Revenge: Objectivity and the Rise of the Dutch Nation State,” in Epistemic Virtues in the Sciences and the Humanities, ed. Jeroen van Dongen and Herman Paul (Cham: Springer, 2017), 173–93.

[21] Oxford English Dictionary. Third Edition. (2014).

http://www.oed.com/view/Entry/67478?rskey=N8HKaV&result=1#eid Geraadpleegd op 4 april 2019. Geciteerd in de BSc scriptie: Elske De Waal, “The Concept of ‘Fact’ in German Physics around 1900: A Comparison between Mach and Einstein” (Amsterdam, University of Amsterdam, 2018).

[22] https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/FEIT#.XpcWf9MzbOQ Geraadpleegd op 15 april 2020.

[23] Zo gaf Bruno Latour in 2004 toe dat hij in eerder werk over de sociale constructie van feiten “veel te onkritisch had geaccepteerd wat matters of fact waren.” Bruno Latour, “Why Has Critique Run out of Steam? From Matters of Fact to Matters of Concern,” Critical Inquiry 30, no. 2 (2004): 231–32. Ludwik Fleck gaf aan het begin van zijn bekende boek over de sociale processen die een rol spelen bij totstandkoming van feiten de volgende definitie van een feit (hij gebruikte het woord Tatsache): “In tegenstelling tot voorbijgaande theorieën wordt een feit verondersteld als iets definitiefs, als permanent, en als onafhankelijk van enige subjectieve interpretatie door de wetenschapper. Het is datgeen wat de wetenschappelijke disciplines nastreven.” Flecks voornaamste voorbeeld van een feit was “het feit dat de zogenaamde Wassermannreactie gerelateerd is aan syfilis.” Flecks interpretatie van een feit lijkt wellicht voor de hand liggend, maar was dat niet. Sterker nog, het was precies een algemeen feit van het soort waar Carnap zich tegen verzette. Ludwik Fleck, Genesis and Development of a Scientific Fact, trans. Fred Bradley and Thaddeus J. Trenn Trenn (Chicago: The University of Chicago Press, 1979), xxvii–xxviii.


Posted

in