Mind the Gap

Foto 1: Amerikaanse reconstructie van de Russische Sputnik (I)

De laatste decennia van de twintigste eeuw werden gekenmerkt door een geglobaliseerde wereld. Nu, in de jaren twintig van de eenentwintigste eeuw zien we de terugkeer van machtsblokken. Drie wel te verstaan: de Verenigde Staten, Rusland en China. Met een vierde blok dat alle moeite doet om op het wereldtoneel voor vol mee te tellen: de Europese Unie. De EU vertoont de rudimentaire eigenschappen van haar wording zoals het ontbreken van gezamenlijk buitenlandbeleid, gemeenschappelijke defensie en gestroomlijnde industriepolitiek. Op het politieke toneel vertonen meerdere EU-landen nationalistische tendensen waardoor krachtige antwoorden op economische concurrentie en oorlogsdreiging uitblijven. De Europese Commissie formuleert nadrukkelijk dat de EU qua verdediging nu de eigen boontjes moet doppen en dat bescherming onder de atoomparaplu van de V.S. – via de NAVO – zelfs niet meer gegarandeerd is. De conclusie van de Europese Commissie is dat, na driekwart eeuw, er een hernieuwde lancering van het Europese project moet komen1.

Maar hoe moet dat níeuwe Europese Europa eruit komen te zien? Het is verleidelijk om bij zo’n voorspelling te zoeken vanuit referentie aan de andere grootmachten op gebieden zoals economie, defensie en politiek. Volgens de invloedrijke studie van Mario Draghi staat de EU op achterstand: “Technological change is accelerating rapidly. Europe largely missed out on the digital revolution led by the internet and the productivity gains it brought: in fact, the productivity gap between the EU and the US is largely explained by the tech sector. The EU is weak in the emerging technologies that will drive future growth. Only four of the world’s top 50 tech companies are European.”2 En de High Representative of the Union for Foreign Affairs and Security Policy concludeert dat de EU militair gezien niet over voldoende defensie-vermogens beschikt: “Today, Member States suffer from critical capability gaps that affect the execution of complex military operations over a sustained period.”3 De EU heeft dus meerdere kloven te overwinnen.

Wanneer ervaren politiek-maatschappelijke verschillen worden gereïficeerd tot een kloof, werkt dat als een krachtige metafoor. In deze blog wil ik twee historische voorbeelden geven van een kloof – of een “gap” in goed Nederlands – die laten zien dat dit taalgebruik enorm kan misleiden. In het verleden is zo’n gap erg gevoelig gebleken voor invloeden met politieke bijbedoelingen. Het eerste voorbeeld betreft de militair-technologische gap tussen de Verenigde Staten en de Soviet-Unie in de jaren 1950: de missile gap. Het tweede voorbeeld is de wetenschappelijk-technologische gap tussen de V.S. en Europa in de jaren 1960 en 1970.

Een blieb uit de ruimte

Vanaf 4 oktober 1957 vloog de Russische Sputnik (I) over het Noord-Amerikaanse continent. Hij woog minder dan 90 kg, had vier antennes en batterijen, en zond een radiosignaal uit. Die blieb boezemde de Amerikanen veel schrik in omdat het land vanuit de ruimte kwetsbaar bleek te zijn. Maar niet alleen dat, de Russen bezaten klaarblijkelijk een grote technologische voorsprong dat zij in dit hoogstandje waren geslaagd en de Amerikanen (nog) niet. De eigenlijke betekenis was dat de Russen beschikten over een raket die satellieten in de ruimte bracht. De Sputnik was een technologische prestatie die de Koude Oorlog tussen de V.S. en de S.U. in een hogere versnelling bracht. De Koude Oorlog was een tegenstelling tussen de V.S. die hun politiek-economische opvattingen als zaligmakend beschouwde en als missie had om landen over de hele wereld democratisch en vrij te maken; wat toen al het veroveren van de hearts and minds van de bevolking werd genoemd. De andere zijde was de S.U. die zich als ultieme taak stelde om hun omringende landen onder socialistisch gezag te brengen.4

De kern van de Koude Oorlog berustte in de beschikbaarheid van kernwapens waarmee men in staat was (hoofd)steden van een tegenstander met de grond gelijk te maken. Memorerend, kernwapens functioneren op basis van atoomsplitsing van uranium – en later van plutonium – met als ultieme destructiecapaciteit een thermonucleaire waterstofbom. Het Amerikaanse kernprogramma kwam gedurende de Tweede Wereldoorlog voort uit het Manhattan-project. Dat was een militair-technologische prestatie waaraan tienduizenden wetenschappers, technologen en arbeiders op meerdere locaties in de V.S. hadden gewerkt. Het Manhattan-project was een strak georkestreerde onderneming, maar na de eerste kernexplosies op Hiroshima en Nagasaki in Japan in augustus 1945 was het uiteen gevallen.5

Tot aan 1957 werden wetenschap en technologie in de V.S. beoefend zonder vanuit een overheid gecoördineerd te zijn. Kennisuitwisseling tussen universiteiten, de Amerikaanse National Labs,6 en de R&D-instellingen van het bedrijfsleven vond plaats doordat invloedrijke expert-adviseurs zitting hadden in de adviescommissies van genoemde instellingen. Stroomlijning van wetenschaps- en technologiebeleid aan de sterk gedecentraliseerde Amerikaanse universiteiten kon alleen worden ondervangen via persoonlijke adviesfuncties. Het gevolg was een ons-kent-ons karakter binnen dat beleid. Modern uitgedrukt, Sputnik zou een gamechanger blijken te zijn en zorgde ervoor dat wetenschap en technologie in de V.S. weer onder centraal beheer kwamen. Er kwam een federaal wetenschapsadviesapparaat – het President’s Science Advisory Committee (PSAC) – onder leiding van James Rhyne Killian, Jr., die werd weggeplukt uit het Massachusetts Institute of Technology (MIT), Cambridge, MA.7

Foto 2: Boekomslag van: James Rhyne Killian, jr. (1904-1988). Killian nam ontslag bij het Massachusetts Institute of Technology om van november 1957 tot juli 1959 de eerste Speciale Assistent voor Science & Technology van de Amerikaanse president te worden

De Russische dreiging werd in de Amerikaanse politiek verabsoluteerd tot als zou er een Missile Gap bestaan tussen de V.S. en de S.U. met de laatste als frontrunner. Daarmee was de V.S. kwetsbaar voor een aanval met kernwapens. De Amerikaanse president die de verantwoordelijkheid droeg voor het weer coördineren van R&D ten behoeve van de Amerikaanse defensie, was de oud-militair Dwight D. Eisenhower. In zijn Farewell Address voordat hij werd opgevolgd door de President-elect John F. Kennedy trok Eisenhower twee opmerkelijke conclusies die illustreren hoe snel R&D hun plaats hadden ingenomen in de Amerikaanse politiek.8 Beroemd is zijn eerste conclusie, het concept van een Militair-Industrieel Complex (MIC) waarvan Eisenhower poneerde dat het sinds 1957 was ontstaan. Zijn tweede conclusie was misschien wel belangrijker. In een tussenzin liet Eisenhower zich ontvallen dat leden van dit MIC in staat waren om het R&D-beleid van de overheid te beïnvloeden in de richting van, uiteraard, omvangrijke en zelfs massale defensie-uitgaven. In feite was dit antidemocratisch omdat het zich afspeelde buiten besluitvorming in het Huis van Afgevaardigden en het Congres. Door tegenstanders van de intense militarisering van de R&D, waarover werd beslist in achterkamertjes, werd in de jaren zestig van de 20ste eeuw het woord Complex in MIC opgevat als iets sinisters, iets samenzweerderigs.9

De samenwerking tussen industrie en defensie op het gebied van R&D was in de V.S. een serieuze aangelegenheid. Dat is te illustreren met de verhouding tussen dat deel van de R&D dat in 1960-1961 naar militair-ruimte-nucleair ging (inclusief kernwapens en kernenergie) versus andere aandachtsvelden van wetenschap en technologie zoals landbouw, economie en kleinbedrijf. In de V.S. ging 88 % naar de eerste categorie en 3% naar de tweede. In Canada waren die verhoudingen evenwichtiger, namelijk resp. 44 en 32 %. In het Verenigd Koninkrijk lag het accent ook op defensie: 80 versus 11%. In Nederland was de situatie afwijkend met 17 versus 24 % dat wellicht een verklaring behoeft: het kwam doordat in ons land 50% van de R&D naar fundamenteel werk ging binnen universiteiten en overige onderzoeksinstituten.10

Nu zijn we wel bekend met de enorme militaire investeringen die in het kader van de Koude Oorlog zowel door het Westen als het Oostblok zijn gedaan.11 Maar waarom deed de V.S. deze investeringen die ten koste gingen van R&D voor bijvoorbeeld de landbouw, de gezondheidszorg en de publieke universiteiten? Eisenhower waarschuwde in zijn farewell speech niet alleen voor de omvang van het militair-industrieel complex maar tevens voor zijn waarneming dat het MIC het overheidsbeleid begon te beïnvloeden.12 Deze dynamiek was self-fulfilling en kon niet gestopt worden. Een voorbeeld daarvan is dat de veronderstelde Missile Gap van de achterstand van de V.S. op de S.U. helemaal niet bleek te bestaan.13 De Russen hadden in het begin van de jaren 1960 slechts de beschikking over enkele intercontinentale raketten. Dat werd bevestigd door inlichtingen van spionnen en door spionagevluchten (o.a. door de U2-vliegtuigen) waarmee op het Russische continent nauwelijks raketsilo’s werden aangetroffen. Ondanks het feit dat de veronderstelde Russische militaire voorsprong een stropop was geweest, ontwikkelde de Amerikaanse economie in de jaren 1960 zich met een reusachtige snelheid en niet in de laatste plaats gold dat het voor MIC.

Foto 3: Dwight D. Eisenhower (1890-1969), de 34ste president van de Verenigde Staten. Eisenhower diende twee periodes (1953-1961).

De Amerikaanse uitdaging

De bloei van de V.S.-economie met een exploderende consumentenmarkt – denk aan huishoudelijke apparaten en vooral auto’s – riep in Europa een gevoel van achterblijven op. Dit ongemak werd scherp verwoord in J.J. Servan-Schreibers De Amerikaanse Uitdaging uit 1967/1968.14 Deze Franse auteur waarschuwde ervoor dat Amerikaanse bedrijven economisch zo machtig werden dat zij de Europese markten zouden overweldigen. Dat onderspit kwam niet door de macht van de Amerikanen, aldus Servan-Schreiber, maar door Europees onvermogen! Voor wat betreft ruimteonderzoek was de achterstand niet meer in te halen, maar Europa zou in staat moeten zijn bij wetenschap, technologie en industrie weer langszij te komen. Wanneer Europa deze omslag niet maakte, zou het continent door Amerika gekoloniseerd worden. Europa had geen keuze.

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD), opgericht in 1958 en bestaande uit de landen van de Europese Economische Gemeenschap, de V.S en Canada, maakte in de tweede helft van de jaren 1960 studies van de economische achterstanden onder de Europese landen van de OECD.15 Onder de titel Gaps in Technology werd gerapporteerd over Scientific instruments, Electronic components, Electronic computers, Plastics, Pharmaceuticals en Non-ferrous metals. De V.S. lag duidelijk voorop voor wat betreft elektronica (computers) en sommige erg geavanceerde instrumenten. De Amerikanen hadden het voordeel van hun enorme thuismarkt dat resulteerde in economische handelsvoordelen: ze konden hun innovatieve producten sneller op de markt brengen maar ook waren ze sneller met het innoveren zelf. De tegenhanger was dat Europa kleinere voorraden aanhield wat soms resulteerde in langere levertijden. De rapporten Gaps in Technology stelden dat Amerikanen uit zichzelf meer aandacht hebben voor after sales, feedback, klachten en suggesties van klanten, en dat de Amerikanen superieur waren in marktonderzoek en technologische forecasting. Omdat Europa een kleinere markt was hadden Europese bedrijven behoefte aan wereldwijde standaardisering, een onderwerp waarover de Amerikanen tamelijk onverschillig waren.16

In lijn met Servan-Schreiber en de OECD hield de Nederlandse adviseur Wetenschapsbeleid Frits Böttcher een pleidooi om de universiteiten beter te laten aansluiten op de ordening binnen het Amerikaanse bedrijfsleven.17 In zijn bijdrage Problemen van Research en Ontwikkeling in de bundel De Europese Gemeenschap en de Industriepolitiek stelde Böttcher de retorische vraag of de Europese inspanningen wel geïntegreerd waren. Er was te weinig samenwerking in Europa – de enige uitzondering die hij constateerde was de Europese Organisatie voor Kernonderzoek (CERN).18 Böttcher merkte op dat in het Verdrag van Rome uit 1957 – waarmee tot economische samenwerking werd besloten – níets stond over Research & Development. Voor de universiteiten moest een voorbeeld worden genomen aan de situatie in de V.S. waar deze veel flexibeler waren en er meer en beter werd samengewerkt tussen uiteenlopende (sub)disciplines. In Nederland zouden de universiteiten te veel zijn gebonden aan hun tradities.19

De Europese uitdaging

Iets meer dan een decennium later zou, aldus historicus Maarten van Rossum, de wereld er heel anders uit gaan zien omdat de Amerikaanse voorsprong tot een einde kwam.20 Van Rossum was het eens met voorgaande conclusies dat Europa op de V.S. achterliep, vooral door de ballast van het verleden – met twee wereldoorlogen op het continent. Met “afgunst” werd door Europeanen gekeken naar het Amerikaanse economisch succes, maar de nadelen, waaronder de Amerikaanse massacultuur, werden ook ingezien. Er kwam in Europa, en met name in Frankrijk en Italië, een sfeer van anti-amerikanisme op. Dat werd tevens gevoed door de oorlog van de Amerikanen in Vietnam dat weliswaar werd gezien als een oorlog om het communisme in bedwang te houden, maar toch ook als een uiting van Amerikaans imperialisme.

Omdat eind jaren 1960 Europeanen de Amerikaanse consumptiegoederen begonnen te kopen nam de afgunst op de andere kant van de oceaan af. De V.S. verloor, aldus Van Rossum, het “magische aura.” Economisch deed zich ook een omslagpunt voor: Europese multinationals begonnen de Amerikaanse markt te penetreren. Zo waren Nederlandse multinationals in de jaren 1970 de grootste investeerders in de V.S.-markten.

De kracht van de metafoor

Dit artikel zijn we begonnen met de vraag of Europa, of meer in het bijzonder de Europese Unie, tot de wereldmachten behoort. Zo niet, wat kan de Europese Commissie doen om de EU-landen dezelfde richting op te krijgen. De metafoor van een kloof of een uitdaging kan orde aanbrengen in de politiek-economische wereld en wenselijke taken verduidelijken. Aan de hand van historische voorbeelden zoals de Missile Gap van de V.S. – S.U. en de economische gap tussen de V.S. en Europa, hebben we de kracht van metaforen getoond. Recente uitdagingen waarbij soortgelijke retoriek wordt gehanteerd zijn de militaire zwakte van Europa om Oekraïne te beschermen tegen de Russen en de technologische achterstand van Europa op het gebied van Artificiële Intelligentie ten opzichte van de Verenigde Staten of misschien China.

De claim dat er sprake is van een Gap kan waar zijn maar ook staan voor een mythe. Zo bleek de Missile Gap van begin jaren 1960 tussen Rusland en Amerika helemaal niet te bestaan. Maar de Gap-Mythe was desondanks een motor tot enorme militair-technologische investeringen, eerst in de V.S. en vervolgens in de S.U. De escalerende wapenwedloop in de Koude Oorlog is hierop terug te voeren. Wetenschaps- en technologiehistorici hebben een taak te doen om dergelijke dynamiek op te helderen.

Gap-metaforen worden toegepast in de taal van de politiek, de economie, het geweldsspectrum, de journalistiek en niet in de laatste plaats wetenschap en technologie – in het bijzonder bij Research,  Development & Innovatie. Ze zijn een communicatiemiddel tussen enerzijds wetenschap en anderzijds publiek omdat ze worden gebruikt op basis van een gelijkenis, een analogie of een isomorfie. Maar tegelijkertijd maskeren ze een heleboel.21 Wanneer een Europese uitdaging wordt geconstateerd worden details die Europa vormgeven weggedrukt om maar in evenwicht te komen met de drie andere machtsblokken. Nationale verschillen binnen de EU zoals gezondheidszorg, sociale voorzieningen, belastingen, valuta’s, bankieren, verzekeringen, douane, minderheden, uiteenlopende talen en zelfs meertalige staten (België) worden verhuld door Europa te “unificeren” daar waar dat nog niet het geval is. “Mind the Gap” is niet alleen een oproep om de kloof te verkleinen maar moet minstens zo sterk een oproep zijn om te analyseren wat overbrugd moet worden


Edited by Elian Schure and Luca Forgiarini


  1. European Commission – High Representative of the Union for Foreign Affairs and Security Policy, Joint White Paper for European Defence Readiness 2030 – JOIN(2025) 120 final (Brussels, 19.3.2025). ↩︎
  2. Draghi, Mario, The future of European Competitiveness; Part A | A Competitiveness Strategy for Europe (Brussels: European Commission, September 2024), p. 01. ↩︎
  3. European Commission – High Representative of the Union for Foreign Affairs and Security Policy, Joint White Paper for European Defence Readiness 2030 – JOIN(2025) 120 final (Brussels, 19.3.2025), “Closing the gaps,” 6-10, met name p. 6. ↩︎
  4. Jensen, Kenneth M. (red.), Origins of the Cold War: The Novikov, Kennan, and Roberts ‘Long Telegrams’ of 1946 (Washington, D.C.: United States Institute of Peace, 1991). ↩︎
  5. Wolfe, Audra J., Competing with the Soviets: Science, Technology, and the State in Cold War America (Baltimore: Johns Hopkins University Press, 2013), met: “The atomic age,” 9-22; “The Military-Industrial Complex,” 23-39. ↩︎
  6. Westwick, Peter J., The National Labs: Science in an American System, 1947-1974 (Cambridge, MA: Harvard University Press, 2003). ↩︎
  7. Killian, jr., James Rhyne, Sputnik, Scientist, and Eisenhower: A Memoir to the First Special Assistant to the President for Science and Technology (Cambridge, Mass: MIT Press, 1977). ↩︎
  8. York, Herbert F., “Eisenhower’s other warning,” in: Frank Barnaby, Christopher Freeman, Bert V.A. Röling, Alvin M. Weinberg en Herbert F. York, Beheersing van Technologische Ontwikkeling: Noodzaak en Mogelijkheden, Lustrumbundel Technische Hogeschool Twente (Enschede: Technische Hogeschool Twente, 1976), 124-128. ↩︎
  9. Pilisuk, Marc, en Thomas Hayden, “Is there a Military-Industrial Complex?,” in: Carroll W. Pursell, Jr. (red.), The Military-Industrial Complex (New York: Harper & Row, Publishers, 1972), 51-80. Voor een kritiek op de versmelting van defensie, industrie en overheid in Nederland, zie: Joost Breuker, Gerard Koolstra, en Lucas Reijnders [Bond voor Wetenschappelijke Arbeiders Defensiegroep], Het Militair-Industrieel Kompleks in Nederland (MIK) (Nijmegen: Uitgave SUN, 1971). ↩︎
  10. Freeman, C., C.H.G. Oldham, C.M. Cooper, T.C. Sinclair, and B.G. Achilladelis, “The Goals of R&D in the 1970s – Discussion Paper,” Science Studies 1 (3-4)(1971), 357-406. Herdrukt in: Barnaby, et al., Beheersing van Technologische Ontwikkeling (1976), noot 8 hierboven, 66-115. ↩︎
  11. Caldicott, Helen, The New Nuclear Danger: George W. Bush’s Military-Industrial Complex (New York: The New Press, 2002), met: “Appendix A: Major U.S. nuclear-weapons makers,’ 189-203; ‘Appendix C: Locations of the Majority of Usable U.S. Nuclear Weapons”, 209-211. ↩︎
  12. Eisenhower, Dwight D., “Farewell Address,” in: Carroll W. Pursell, Jr. (red.), The Military-Industrial Complex (New York: Harper & Row, Publishers, 1972), 204-208. ↩︎
  13. Thielmann, Greg, “The missile gap myth and its progeny,” Arms Control Association (May)(2011). ↩︎
  14. Servan-Schreiber, J.J., De Amerikaanse Uitdaging (Utrecht: A.W. Bruna & Zoon, 1968). ↩︎
  15. OECD [Organisation for Economic Co-Operation and Development], Scientific Instruments: Gaps in Technology between Member Countries (Paris: OECD, 1968). ↩︎
  16. Williams, Roger, European technology: The politics of collaboration (London: Croom Helm, 1973), met: “The Context of Collaboration [The ‘technology gap’, Suggestions for bridging the gap],” 21-38. Voor de uitstraling van EU-regelgeving naar Europa en de wereld, zie: Anu Bradford, The Brussels Effect: How the European Union Rules the World (Oxford: Oxford University Press, 2020). ↩︎
  17. Böttcher, C.J.F., “De Europese Gemeenschap in Perspectief (2) – Problemen van Research en Ontwikkeling,” in: Frans A.M. Alting von Geusau, et al., De Europese Gemeenschap en de Industriepolitiek (Deventer: AE.E. Kluwer, 1968), 121-128. ↩︎
  18. Forgiarini, Luca, CERN: The Foundational Myth of European Science Diplomacy; https://www.shellsandpebbles.com/2025/03/04/cern-the-foundational-myth-of-european-science-diplomacy/. ↩︎
  19. Hetgeen later werd bevestigd met de rapportage van: Frans A. van Vught, “Closing the European Knowledge Gap? Challenges for the European Universities of the 21st Century,” in: Luc E. Weber en James J. Duderstadt (red.), Reinventing the Research University (London: Economica, 2004), 89-106. ↩︎
  20. Rossum, Maarten van, “Le défi Européen,” in: Rob Kroes (red.), Image and Impact: American Influences in the Netherlands since 1945 (Amsterdam: Amerika Instituut, Universiteit van Amsterdam, 1981), 18-30. ↩︎
  21. Kwa, Chunglin, “De mobiliserende macht van metaforen,” Krisis: Tijdschrift voor Filosofie 5 (nr 18)(maart)(1985), 9-22. ↩︎

Posted

in

Tags: