“Why do you write?”

Door Timo Bolt

Tijdens mijn onderzoek naar de (voor)geschiedenis van evidence-based medicine stuitte ik min of meer bij toeval op onderstaande brief in the Lancet van 24 januari 1976.

Why do you write?

Sir, – The number of medical papers published is monstruous large. How much has one really learned from last year’s erratic efforts to read journals? And think of all the work involved in producing the published and unpublished papers, the millions of blood-samples, and the laboratory tests, and of all the assistants, medical and paramedical, who had to be employed; and think of all the people who were measured and tested as controls. Was the primary object of all this to improve the treatment of disease or to publish papers? If the former, then publishing is only a secondary object – that of letting other doctors know something that may be of use to them. But if publication is the primary object, then one naturally suspects that the work is being done for advancement and benefit of the author(s); it is scarcely being done for the benefit of other practitioners.

It seems to me that we should, for an experimental period of a year, declare a moratorium on the appending of author’s names and of the names of hospitals to articles in medical journals. Just print the article. 

If the dissemination of information is the reason why papers are submitted for publication, there will be no falling-off in the numbers offered. If the honest search for better treatment is the object of trials, there will be no lessening of the amount of tests and    measurements performed in hospitals. But if there is a big saving in costs in the Health Service and far less material is offered to the journals, we shall have unmasked ourselves.

 J.B. Healy, Dublin, Ireland.

Toen ik deze brief ongeveer 35 jaar naar dato voor het eerst las, was ik er meteen door getroffen. Natuurlijk vanwege Healy’s originele visie op de publicatiecultuur in de (medische) wetenschap; maar ook vanwege een persoonlijke reden.

Kort voordat ik deze brief ontdekte, was ik van werkplek veranderd. De vertrouwde omgeving van het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) in de Utrechtse binnenstad had plaatsgemaakt voor een betonnen bijgebouw van UMC Utrecht, helemaal aan de rand van de stad gelegen op het uiterste hoekje van de Uithof. Deze fysieke verandering in werkomstandigheden kwam samen met een flinke cultuurshock. In vergelijking met de kleinschaligheid en gemoedelijke sfeer van het OGC ervoer ik de bedrijfscultuur van het Julius Centrum, de divisie van het UMC Utrecht waar ik werk, als nogal onpersoonlijk, competitief en puur op maximalisatie van productie gericht. Mijn kamergenoten – allen arts-onderzoekers – waren de godganse dag bezig met het schrijven, redigeren en gepubliceerd zien te krijgen van papers. Naar eigen zeggen kwamen ze aan het doen van onderzoek als zodanig en het goed doordenken daarvan nauwelijks toe. Zij verbaasden zich overigens niet minder over hoe ik als historicus te werk ging. Om een voorbeeld te noemen: In de lente van 2012 kwam de biografie van Schroeder van der Kolk, die ik samen met Joost Vijselaar schreef, uit. Hilariteit alom toen ik mijn kamergenoten vertelde dat het ging om een boek, van ongeveer 500 bladzijden, dat in het Nederlands was geschreven.

Inmiddels ben ik mij in het Julius Centrum thuis gaan voelen en heb ik veel waardering gekregen voor én van collega’s. Ook ben ik de bedrijfscultuur meer gaan begrijpen en daar enigszins anders tegen aan gaan kijken. Niettemin blijf ik bedenkingen houden bij de voortrazende publicatiemachinerie waar ik vrijwel dagelijks mee word geconfronteerd. De vraag die Healy opwierp: ‘Why do you write?’ slaat mijns inziens nog altijd de spijker op de kop.

Dit is natuurlijk een allesbehalve opzienbarend standpunt. Recentelijk hebben de decaan van UMC Utrecht (Frank Miedema) en zijn ‘mede-rebellen’ Frank Huisman, Wijnand Mijnhardt en Huub Dijstelbloem onder de noemer ‘science in transition’ de nodige publiciteit weten te genereren voor hun boodschap dat het huidige systeem van wetenschap fundamenteel faalt.[1] Daarnaast heeft de affaire-Stapel de laatste jaren aanleiding gegeven tot beschouwingen over de publicatiedruk in de wetenschap – zie bijvoorbeeld het boek De publicatiefabriek van Ruud Abma.[2] Ook op internationale podia wordt geregeld de aandacht gevestigd op de perverse effecten van de ‘publish-or-perish’ cultuur, bijvoorbeeld onlangs in een serie artikelen die in the Lancet verscheen onder de noemer ‘increasing value, reducing waste’.[3]

De brief van Healy illustreert dat er met deze actuele discussies over de ‘publicatiefabriek’, ‘science in transition’ en de ‘waste’ in medisch-wetenschappelijk onderzoek weinig nieuws onder de zon is. Er is weliswaar geen Lancet-hoofdredacteur geweest die het aan heeft gedurfd om de handschoen op te pakken die Healy had opgeworpen, maar het vraagstuk dat de Ierse arts aan de orde stelde hield de gemoederen al in de jaren zeventig danig bezig.[4]

Figure
Deze grafiek toont de toename in wetenschappelijke productie in de medische wetenschappen (MED) en natuurwetenschappen en techniek (NSE). De veritcale schaal is logaritmisch. Het aantal gepubliceerde artikelen in 2004 is ongeveer 500 000, het aantal verwijzingen zo’n 10 miljoen.[7]
Dit maakt op het eerste gezicht moedeloos. Heeft het überhaupt wel zin om te proberen ‘het systeem’ te veranderen? Eerdere pogingen lijken weinig uitgehaald te hebben. Zo publiceerde de statisticus Douglas Altman in 1994 in de British Medical Journal (BMJ) een opiniestuk, getiteld ‘The scandal of poor medical research’, met als conclusie: ‘As the system encourages poor research it is the system that should be changed. We need less research, better research, and research done for the right reasons. Abandoning using the number of publications as a measure of ability would be a start’.[5] Twintig jaar later, in 2014, leverde Altman een belangrijke bijdrage aan de al genoemde Lancet-serie. Dit gaf aanleiding tot een BMJ-blogmet de titel: ‘Medical research – still a scandal’.[6]

De les hiervan is mijns inziens echter niet dat initiatieven als ‘science in transition’ verspilde moeite zijn. Wel lijkt het mij cruciaal dat er een zekere synergie gaat ontstaan tussen enerzijds de wereld van (kritische) wetenschappers en anderzijds die van de ‘meta-disciplines’ als science and technology studies, wetenschapsfilosofie en wetenschapsgeschiedenis. De Lancet-serie en bijdragen als die van Altman die de afgelopen decennia al zijn verschenen in de medische literatuur ontberen naar mijn idee een grondige reflectie op ‘wetenschap’ en ‘het wetenschappelijke bedrijf’ als zodanig. Er worden op zichzelf zeer nuttige aanbevelingen gedaan, bijvoorbeeld ten aanzien van methodologische verbeteringen en het strikter hanteren van onderzoeks- en publicatieprotocollen. Dit lijkt me echter bij lange na niet afdoende om een systeem te kunnen veranderen dat al decennialang alleen maar verder doordendert. Om te voorkomen dat er over 20 jaar weer geschreven kan worden: ‘Medical research – still a scandal’ is een meer fundamentele aanpak nodig. STS-mensen, wetenschapsfilosofen en wetenschapshistorici kunnen daarvoor nuttige inbreng leveren.

Het risico lijkt me echter niet denkbeeldig dat onderzoekers hun schouders ophalen over wat historici, filosofen en sociale wetenschappers over de wetenschap te melden. Als ik iets heb geleerd van mijn ‘cultuurshock’ is het dat de ‘meta-disciplines’ en de wereld van het wetenschappelijk onderzoek te veel gescheiden werelden zijn. Wat dat betreft is het voor mij een louterende ervaring geweest dat ik in een UMC tussen de dokters ben geplant. Het is wel lekker veilig en vrijblijvend om onder historici te verkeren en dan vanaf de zijlijn commentaar te leveren op degenen die het ‘echte werk’ doen en de ‘mythes’ waar zij in geloven door te prikken. Als vanuit een dergelijke gemakzuchtige en hoogmoedige houding commentaar wordt geleverd op het ‘wetenschappelijke bedrijf’, hebben wetenschappers groot gelijk als ze daar geen acht op slaan. Laten we hopen dat de oprechte pogingen van de rebellen van ‘science in transition’ om niet over de hoofden van wetenschappers heen hun gelijk te halen, maar met wetenschappers te kijken hoe het huidige systeem van binnenuit hervormd kan worden, een beter lot zijn beschoren.

o-o-o

Timo Bolt was the first graduate ever of the research master Historical and Comparative Studies of the Sciences and Humanities (HCSSH, now integrated into the master program History and Philosophy of Science at Utrecht University) at Utrecht University. Since then, he published several books and articles on the history of (child) psychiatry. Currently he is working at UMC Utrecht on a PhD research project on the introduction of evidence-based medicine in the Netherlands.

[1] Zie: http://www.scienceintransition.nl

[2] Ruud Abma, De publicatiefabriek: over de betekenis van de affaire Stapel (Nijmegen 2013).

[3] Zie: http://www.thelancet.com/series/research

[4] Ik baseer me onder andere op mijn eigen bevindingen bij het integraal doorwerken van achtereenvolgende jaargangen van het tijdschrift Medisch Contact vanaf 1970.

[5] D.G. Altman, ’The scandal of poor medical research’, BMJ 308, afl. 6924 (1994) 283-284.

[6] Zie: http://blogs.bmj.com/bmj/2014/01/31/richard-smith-medical-research-still-a-scandal

[7] Bron: http://deliveryimages.acm.org/10.1145/1650000/1646367/figs/uf1.jpg