Lichamen voor de wetenschap

Je lichaam schenken aan de wetenschap was nog nooit zo populair. In de voorbije twintig jaar is het aantal donaties aan Belgische universiteiten verdubbeld. In Nederland is het aanbod aan lichamen zelfs groter dan de vraag: verschillende medische faculteiten laten alleen mondjesmaat nieuwe aanmeldingen toe. In de rij staan voor een dissectie, dat had honderd jaar geleden niemand geloofd. Toen was het scalpel nog het gevreesde lot van criminelen en armen. Hoe veranderde de dissectie van straf naar privilege?

Op de afbeelding The reward of cruelty (William Hogarth, 1751) wordt dissectie voorgesteld als een straf voor wreedheid. Artsen nemen het lijk van een moordenaar, strop nog om de hals, gewelddadig onder handen. Een hond smult van zijn organen. Wellcome Images.

In 1899 ontving de directeur van het Brusselse Sintjansziekenhuis een vreemde brief. Een zekere François Gobbe wilde zijn lichaam schenken aan de wetenschap:

13 november 1899

Anspachlaan 119

Brussel

 Ik schenk mijn lichaam aan Uw anatomische amfitheater om te dienen voor het onderwijs van studenten in de geneeskunde. Niets of niemand kan mij stoppen. Mijn zoon Ernest heeft hiervoor mijn instructies ontvangen. Nadien moeten mijn stoffelijke resten in een gemeenschapsgraf worden gegooid zonder iemand te waarschuwen. Ik sterf vannacht, door mijn eigen vrije wil. 

F. Gobbe

Geschrokken van dit bericht, greep het hoofd van het ziekenhuis de telefoon. De politie vertelde hem dat een man in de voorbije nacht had geprobeerd om zichzelf te vergiftigen, maar daar niet in was geslaagd. De directeur vroeg dan maar wat hij moest doen “in het geval dat de laatste wensen van Gobbe toch uitvoerbaar zouden worden”.

Dissectie als straf

De brief van Gobbe, de eerste anatomische schenking bewaard in het Brusselse ziekenhuisarchief, lijkt vandaag eigenaardig. Toch is het een typisch geval van lichaamsafstand in de late negentiende eeuw. In haar onderzoek over de Verenigde Staten bewees historica Susan Lederer dat ongeveer een derde van alle anatomische schenkingen tussen 1870 en 1950 zelfmoordenaars betrof.

Volgens Lederer was voor vele zelfmoordenaars de schenking van hun lichaam een vorm van boetedoening. Door hun lichaam te schenken aan de wetenschap, wilden mensen zoals Gobbe hun leven zin geven na de dood. In zekere zin was de dissectie een straf, die donoren zichzelf oplegden: op de dissectietafel boette het lijk voor de fouten van het levende lichaam.

Deze manier van denken was geworteld in eeuwenoude associaties. De gevangenis was lang de voornaamste bron van anatomisch ‘materiaal’ geweest. In de vroegmoderne tijd wachtten anatomen hun beurt af aan de galgen, om de lijken van terechtgestelden mee te nemen naar de dissectiezaal.

Ook toen anatomen zich verplaatsten van de galg naar het ziekenhuis, bleef dissectie gelijkstaan aan straf. In België, en elders in Europa, mochten anatomen vanaf circa 1800 de lijken van arme ziekenhuispatiënten ontleden. De idee was dat armen zo hun schulden aan de samenleving aflosten: de maatschappij betaalde voor hun ziektekosten en begrafenis; de arme stelde zijn of haar dode lichaam ten dienste van de geneeskunde. Wie niet kon betalen voor de diensten die hij of zij van de gemeenschap had ontvangen, eindigde als een onsamenhangend hoopje beenderen, pezen en organen.

Als gevolg van deze regelgeving werd dissectie in de populaire verbeelding een stigma van armoede. Sommige historici beargumenteren zelfs dat dissectie als een straf voor armoede werd beschouwd: net zoals criminelen met het scalpel gestraft werden voor hun wandaden, boetten de armen op de dissectietafel voor hun leven op kosten van de staat.

Het PR-probleem van de anatoom

Maar op het einde van de negentiende eeuw werd de dissectie van arme ziekenhuispatiënten steeds controversiëler. In de jaren 1880 vonden grootschalige protesten tegen sociale ongelijkheid plaats. De dissectie van armen werd een symbooldossier. Het gebruik van de lichamen van armen was ook steeds meer in strijd met de medische ethiek, waarin het beslissingsrecht van de patiënt aan belang won. Daarnaast was dissectie moeilijk te verzoenen met een veranderende begrafeniscultuur, waarin het lijk – netjes opgebaard in een open kist – steeds centraler stond.

Onder invloed van deze ontwikkelingen wijzigden stadsbesturen de regels over dissectie. Vanaf 1889 mochten Brusselse families altijd de dissectie van hun dierbare verhinderen, zelfs als ze niet konden betalen voor de begrafeniskosten. Ook in andere Belgische universiteitssteden verkregen armen het recht om een dissectie te weigeren.

Het gevolg was een tekort aan lichamen. Studenten klaagden dat ze soms “meer dan twee weken lang geen enkel stukje van het lichaam konden dissecteren”. Professoren begeleidden hun colleges over anatomie met “verschrompelde preparaten op sterk water” hoewel ze ervan overtuigd waren dat pièces fraîches een beter beeld van het lichaam gaven.

In deze context leek de schenking een veelbelovende optie om opnieuw meer lichamen te verkrijgen. Er was slechts één probleem: zolang dissectie gold als een straf voor armen of een vorm van boetedoening voor zelfmoordenaars, bleef lichaamsafstand onpopulair. Opdat meer mensen de waarde zouden inzien van een schenking, zo redeneerde een Belgische anatoom, “moest de dissectie een betere reputatie krijgen”. Anatomen poetsten hun imago op.

De anatoom als held

Zo spoorden anatomen elkaar aan om het goede voorbeeld te stellen en zelf hun lichaam aan de wetenschap te schenken. In België was Albert Dalcq een pionier. Hij zorgde ervoor dat steeds meer gedoneerde lichamen werden gebruikt aan de Université Libre de Bruxelles en schonk ook zelf zijn lichaam aan de wetenschap. Op deze manier verbeterde hij het publieke imago van zijn instituut. Door zelf zijn lichaam te schenken, verzekerde hij anderen van de waarde en het fatsoen van de dissectie.

In kranten verschenen martelaarsverhalen over anatomen, die zichzelf hadden verwond in de dissectiezaal. Journalisten noemden artsen en studenten die stierven aan de gevolgen van een piqûre anatomique, infecties door wondjes gemaakt met het scalpel, “helden van de wetenschap”, “wetenschappelijke martelaren” of “slachtoffers van hun plicht”. In deze artikelen werd de dissectie voorgesteld als een nobele daad en een vorm van zelfopoffering.

Tegelijkertijd was er meer aandacht voor de herdenking van anatomische pioniers. Vooral Andreas Vesalius, geboren in Brussel in 1514, was populair. In een werk met de veelzeggende titel “De martelaren van de wetenschap” werd Vesalius bijvoorbeeld voorgesteld als een held, die zijn leven meermaals riskeerde om anatomische kennis te verwerven: niet alleen door zijn verzet tegen de Inquisitie, maar ook door heldhaftig “met honden te vechten voor een ontbonden kadaver”.

Op deze afbeelding vecht Vesalius heldhaftig met honden om een ontbonden kadaver. Het was, volgens de auteur van het boek, één van de vele beproevingen die Vesalius doorstond in zijn zoektocht naar kennis. Uit: Gaston Tissandier, Les martyrs de la science, 2nd ed. (Paris: Maurice Dreyfous, 1882): 292-3.

Dissectiezalen en kerken

Ook de architectuur van het anatomische instituut veranderde. In de late negentiende eeuw werden anatomische instituten ontworpen naar het evenbeeld van kerken – plaatsen waar dode lichamen doorgaans met respect werden behandeld. In Gent werd het forensisch instituut, waar autopsies plaatsvonden, in 1899 gebouwd in een neogotische stijl. Families die hun geliefde een laatste bezoek brachten, kwamen terecht in een kamer die leek op een traditionele rouwkapel met een zwart plafond.

In Luik wilden anatomen hun werkplaats dan weer “een zekere luxe en religieuze devotie” laten uitstralen. Als de “lege, oude muren” plaats zouden maken voor “schilderijen, glas in lood, gordijnen, enzovoort” zou hun imago verbeteren. Een medewerker verduidelijkte:

Wanneer familieleden merken dat het lichaam met fatsoen is behandeld, en wanneer de stoffelijke resten met een zekere uitstraling zijn opgebaard – dit moet overigens niet duur zijn om er luxueus uit te zien in de ogen van de armen –, dan zullen zij minder angstig zijn wanneer zij het lijk van hun dierbare in onze zorgen nalaten.

Een postkaart van het forensisch instituut van Gent, ontworpen in neogotische stijl. Collectie Universiteitsarchief Gent.

De laatste goede daad

Tot slot gingen anatomen de dissectie voorstellen als de laatste goede daad. In de jaren 1920 en 1930 verbeeldden katholieke auteurs, vaak in samenwerking met katholieke universiteiten, de dissectie als het ultieme teken van altruïsme. In biografieën en eulogieën gold lichaamsafstand als het slot van een christelijk leven in dienst van anderen.

Ook in seculiere kringen werd het nut en de verdienstelijkheid van de dissectie onderstreept. Leden van de Société d’autopsie mutuelle, bijvoorbeeld, stonden hun lichaam af in het teken van de vooruitgang van de wetenschap. Voor hen betekende de dissectie een alternatief eeuwig leven: een blijvend bestaan in wetenschappelijke resultaten gaf zin aan de dood zonder hun atheïstische overtuigingen in de weg te staan.

En vandaag?

Dit alles was, zo lijkt het, niet zonder gevolg. Vandaag beweren donoren dat hun lichaamsafstand ingegeven is door altruïsme of door een geloof in de wetenschap. De dissectie is niet langer een straf maar een privilege.

Toch kunnen we ons hier vragen bij stellen. Volgens antropologen en ethici is geld nog steeds een belangrijke motivatie voor lichaamsafstand. Statistieken tonen dat de populariteit van donaties parallel loopt met de gemiddelde stijging van begrafeniskosten. Zijn donoren vandaag wel zo verschillend van de armen die in de negentiende eeuw op de dissectietafel belandden?

In Amsterdam werd het financiële voordeel van de donatie alvast verkleind. “Ik denk dat in het verleden, meer dan nu, het kostenaspect een rol speelde. Wij vergoedden destijds veel meer, tot en met de advertentie in de krant, de koffie en de thee bij een herdenking en de huur van een ontmoetingsruimte aan toe. Nu betalen we alleen nog de vervoerskosten.”

Tinne Claes

Tinne Claes is postdoctoraal onderzoekster aan de KU Leuven. In 2017 verdedigde ze haar proefschrift over anatomie in België (1860-1914).


Posted

in

Tags: