Een halve eeuw orgaantransplantaties in Groningen

Kroniek van multidisciplinair samenwerken zonder goden

Orgaantransplantaties hebben altijd tot de verbeelding gesproken. In de Griekse mythologie komen wezens voor (Minotaurus en Kentaur) die samengesteld zijn uit menselijke en dierlijke onderdelen. Later zijn het de patroonheiligen Cosmas en Damianus die een been van een overleden Moor transplanteren. Toen de droom in de huidige tijd werd omgezet in daad, werden de uitvoerders op het schild gehesen. Het meest uitgesproken voorbeeld daarvan is de heldenverering na de eerste harttransplantatie door de Zuid-Afrikaanse chirurg Christiaan Barnard in 1967 in het Groote Schuur-Hospitaal in Kaapstad. Een jaar later, dus iets meer dan 50 jaar geleden, werd in het Academisch Ziekenhuis Groningen (nu Universitair Medisch Centrum Groningen; UMCG) de eerste niertransplantatie uitgevoerd. Om dat heugelijke feit te markeren, en te beschrijven wat er in de tussenliggende jaren is opgebouwd, heeft het Transplantatiecentrum van het UMCG de geschiedenis in een fraai geïllustreerd boekwerk laten vastleggen door de historicus R. ter Sluis en de gezondheidswetenschapper R.H. Bakker.

De eerste succesvolle niertransplantatie was in 1954 in de Verenigde Staten. Nederland volgde twaalf jaar later: in 1966 in Leiden en twee jaar daarna ook in Groningen. Dat vormde de start van een spectaculaire ontwikkeling van deze vorm van geneeskunde, wereldwijd, in Nederland en in Groningen. Tot en met 2018 zijn er in het UMCG bijna 6750 transplantaties uitgevoerd, verdeeld over de solide (vaste) organen nier, lever, long, dunne darm, alvleesklier, en hart. Het Groningse academische ziekenhuis is daarmee het enige ziekenhuis in Nederland dat alle vormen van orgaantransplantatie uitvoert.

De ontwikkeling van verbeelding tot de huidige werkelijkheid heeft een lange ontdekkingstocht afgelegd. Voordat transplantaties uit de experimentele fase konden doorgroeien naar een min of meer routinematige operatie moest een aantal hordes worden overwonnen. De eerste was chirurgisch van aard, het onder de knie krijgen van de aansluiting van het donororgaan in het ontvangende lichaam, en dan met name de aansluiting van aan- en afvoerende bloedvaten. Dat was eigenlijk nog de gemakkelijkste hobbel. Veel lastiger was het om de afstotingsverschijnselen te onderdrukken. Pas na de eerste toepassing van ciclosporine – net als penicilline een product van schimmels –  vanaf einde jaren zeventig kon dit probleem stapje voor stapje worden opgelost. Met de ontdekking van het belang van goede weefseltypering (betere overeenkomst tussen donor en ontvanger) via het humaan leukocyten antigen (HLA) werd een steeds betere acceptatie van donororganen bereikt. Tegelijk werden de technieken verbeterd om uitgenomen organen lang te bewaren tussen uitname en het inbrengen in het ontvangende lichaam. Een voorbeeld daarvan is doorspoelen van uitgenomen longen met een speciale gekoelde vloeistof.

Transplantatiegeneeskunde is een beetje roeien tegen de permanente stroom van versplintering of hyperspecialisatie van de geneeskunde. Het vergt denken en doen over de grenzen van de specialismen, en met name hechte samenwerking tussen de chirurgie en de interne geneeskunde. Het eerste vak is onmisbaar voor de operatie zelf – niet zelden in het middelpunt van de publiciteit – terwijl de internisten verantwoordelijk zijn voor indicatiestelling, voor- en nazorg. En binnen de interne geneeskunde levert de immunologie de onmisbare kennis over (het vermijden van) afstotingsmechanismen. De internationale geschiedenis van de orgaantransplantatie staat vol van botsingen tussen de mannetjesputters van de chirurgie en de veel minder extraverte internisten. Eén van de geheimen achter het succes van het Transplantatiecentrum in het regionaal relatief geïsoleerde Groningse ziekenhuis is de afwezigheid van te grote ego’s, of – zoals de toenmalige bestuursvoorzitter Jan Hamel het verwoordt: “In het UMCG waren geen echte goden toegestaan.”

Een succesvol centrum voor transplantaties is ook in andere opzichte het resultaat van multidisciplinair werken. Zonder (specialistisch) verpleegkundigen, physicians assistants, maatschappelijk werkers, diëtisten en nog tal van andere ondersteuners was het niet gelukt om tot het huidige succesniveau te komen.

De auteurs hebben met dit boek een mooi overzicht gemaakt van 50 jaar transplantatiegeneeskunde in wat eerst APSAZ heette, vervolgens AZG en nu UMCG. De technische ontwikkelingen binnen alle vormen van orgaantransplantatie worden nauwkeurig beschreven, met her en der wellicht wat te veel geneeskundig jargon. Dat wordt ruim gecompenseerd door persoonlijke verhalen van de personen die transplantaties hebben ondergaan, aan het eind van elk hoofdstuk over een specifiek orgaan. Dat maakt het boek behalve medisch-technisch inzichtelijk ook menselijk-sociaal invoelbaar.

Is het daarmee vanuit medisch-historisch oogpunt ook een geslaagd boek? Daarover ben ik dubbel: ja, het leert veel over wat er de afgelopen vijftig jaar tot stand is, maar tegelijk lijdt de studie onder wat vrijwel alle gedenkboeken in de medische sfeer treft: een hoog percentage triomfalisme en vooral heel veel ‘whiggish’ geschiedschrijving. Daarmee bedoel ik dat het de ontwikkelingen beschrijft als een onontkoombare gang van ‘onwetend’ of zelfs ‘dom’ naar de huidige bijna perfecte staat van kennen en kunnen. Het volgende citaat illustreert dit: “Bij medici (..) groeide in de negentiende eeuw het besef dat veel van de behandelingen (…) weinig verlichting brachten en op zijn minst twijfelachtig waren. Deze behandelingen dienden in hun ogen eerder als ritueel om het beroep aanzien en status te verschaffen dan als adequaat therapeutisch ingrijpen (…). Het merendeel van die (laakbare) medische handelingen was bovendien al eeuwen onderdeel van de leefregels waarmee mensen buiten de invloed van artsen hun eigen gezondheid op peil dachten te kunnen houden.” Met name de laatste zin getuigt van weinig (historisch) respect voor de genoemde leefregels. Die waren (en zijn) namelijk voor een belangrijk deel wel degelijk effectief. En het was en is zeer heilzaam als mensen buiten de invloed van artsen zichzelf gezond houden.

Voor wie deze wat achterhaalde historiografische opvatting op waarde kan schatten, is dit boek een waardevolle informatiebron over de geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde, en met name over de bijzondere plaats van Groningen hierin. Voor de fijnproevers en geïnteresseerden al met al een aanrader.

Van leren overleven naar leren over leven. Vijftig jaar transplantatiegeneeskunde in het UMCG. Dr. R.H. Bakker, drs. R. ter Sluis. Hardback | 2019 | ISBN 9789058983343 | Eerste druk | 280 blz.

Jan Huurman is Arts M&G (specialist Public Health) en promovendus medische geschiedenis.


Posted

in

,

Tags: